Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekendCLXXV. (Aagtje Deken aan Mr. H. Vollenhoven, Amsterdam.)Waarde Lieve Heintje!
Met het geheele drukkend gevoel der volle waardy van uw geheel zacht, megaand, vaderlyk hart, ontvingen wy uwen lieven Brief en kostbaar present. Wy bedanken er u voor met alle de aandoeningen der reine vriendschap. Zondag was voor ons een dag der nieuwe Maane ende des dankbaare gejuichs. Onze lieve Beth was zeer mooi, at met my aan tafel en bleef zeer opgeruimd. Daar kwam uw kostelyk geschenk en hartelyke Brief. Een uur daarna eene dergelyken van den Edele in den Lande, onzen vriend Van Hall, met twee pond keurige en keurige thee, zeit Mienicht, de Weduwe Kool, van wie wy eenige daagen te vooren eene keurige en keurige zoutenvisch of labberdaan ontvangen hadden. Ik verhaal u dit omdat ik weet dat het uw lief hart recht goed doed, dat wy goede belangneemende vrienden op onzen ouden dag bezitten, zo wel eene weldaad van den Heere als een deugdzaame Huisvrouwe. Dan myn Vriend, niets is volmaakt, en des nagts kreeg ons Wolfje weer zulk eene heevige Maagkramp, dat zy uit den slaap gekneepen en gewrongen wierd; echter niet zo woedend als voorheen. De overgang tot grooter koude was hier van de oorzaak, want zy is | |
[pagina 386]
| |
eene volmaakte barrometer: alle overgang van warmte tot koude, droog tot vogtig, stil tot winderig weder, kort, de minste verandering in den dampkring doet Haare zenuwen geweldig aan en veroorzaakt Haar die bittere pyn. Zonder deeze toevallen zouden wy haast al te gelukkig zyn en te zeer aan het leeven gehecht. Ons Huisselyk en Maatschappelyk geluk is volmaakt, en wy hebben nimmer in onzen grootsten overvloed zo waar gelukkig geleefd. ‘Och, dat doet my plaisier,’ zegd onze Vriend, en zyn geheele aandoenelyke ziel blinkt en schittert in zyne oogen. Vergun my nu eene kleine aanmerking, beste Vriend! Wanneer de bloem onzer Burgery, onze gegoedste, kundigste, eerelykste Landgenooten zich geheel gelieven te onttrekken aan Hun Vaderland te dienen, wat moet er dan van dit Vaderland worden? Moeten wy zuchten onder het domme geweld van hongerige smeerlappen? Moeten wy onze halzen krommen onder het juk van trotsche, heerschzuchtige Aristocraaten? Of moeten wy den geliefden, erfstadhouder weder inhaalen en nog eens laaten bespotten, smaaden, uitplunderen en verjaagen? Hebben wy dan zo veel te vergeefsch geleeden? Ja indien ook maar te vergeefsch! Wat ik u bidden mag, lieve Hein, onttrek u niet aan het Vaderland. Gy hebt kinderen, en deeze zelve moeten u het Vaderland dierbaar maaken. Ik beken, het volk verdient weinig de opoffering, welken men voor hetzelven doet. Dan Gy kent het duizendmaal gerepeteerde vaers van Van Vondel: Die werkt, en zo voort.Ga naar voetnoot1 Onder ons wil ik u echter wel belyden, dat wy menigmaal tegen elkanderen zeggen: ‘Hadden wy voor twintig, dertig jaar geweeten wat nu ons de ondervinding leerd, wy hadden nimmer eene letter voor de vryheid in het Licht gegeeven.’ Doch thans hebben wy geen keur, en wy moeten pompen of vergaan. Nimmer hadden wy gedacht dat er zo weinig geestdrift in onze Natie voor ware, reedelyke vryheid heerschte. Maar hebben wy een Naatie? Ach, zo het land met redenvoeringen, Bals, Dinees en Soupees te redden is, dan zullen wy weldraa weder een groot volk worden. Ik weet het, wy kunnen zonder koophandel niet bestaan, maar nog minder zonder onderlinge Liefde, maatigheid, | |
[pagina 387]
| |
spaarzaamheid, eerlykheid en vlyt. Dan genoeg hier van, wy kunnen hier over niet verschillen. Lieve beste Heintje, hoe Gy ook denken moogd, blyft patriot, bemin en werk voor uw Vaderland. Wy beveelen ons verder in uwe dierbaare vriendschap, verzoeken ons compliment aan uwe waerdige Echtgenoote, die wy meer achten dan zy bevatten kan, als ook aan alle uwe kinderen, bedanken u nogmaals hartelyk voor uw present. Onze Lieve Beth groet u teder, en ik tekene my Uwe oprechte Vriendin
Aagtje. 's Hage, 16 November 1801. |
|