Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekend
[pagina 382]
| |
CLXXIII. (Aagtje Deken aan de weduwe J. Dóll, Amsterdam.)Mejuffrouw en geachte Vriendinne!
Met eene Leevendige blydschap hebben wy de betere Lichaams toestand van uwe dierbaare Dogter door hare eige lieve hand moogen verneemen. De goede Hemel geeve maar dat, daar de zomer en winter voor Haar het goede en kwaade Beginsel der Ouden is, het goede over het kwaade de overwinning mooge behoude! Hartelyk wenschen wy ook dat Gy, waerde vrouw, tot nut van uwe Huishouding en uw eigen perzoneel genoegen, in deezen kort op handen zynde winter den nydigen invloed van het kwaad Beginsel zuld moogen ontsnappen. Myne vriendin is ook eenige dagen zeer onpaslyk geweest aan haare gewoone zeenuwkoortsen, de Noordenwind is, voor Haar, het kwaade Beginsel, tans zyn wy beiden, Gode zy dank! vry wel. 't Is my leet dat Gy het gezondene vaers, niet gebruiken kund, dan meer om de Menscheid onteerende reden die Gy my daarvan gegeeven hebt, dan wel om myne vergeefsche moeite. Goede Hemel! zullen dan altoos lieden van talenten, Hunne eigene Gaaven onteeren, en Hunne Vereerers en mede kunstenaaren en kunstenaressen ontmoedigen en bedroeven! Hier neevens een vaers door my gemaakt by geleegenheid als Gy booven het zelven zien zuld; kunt Gy het plaatschen het is tot uwen dienst anders zend het te rug met al wat Gy niet orbren kund, dan maak ik er mooglyk, met eenige verandering, nog eens een klein bundeltje van. Hartelyk dank voor uw vriendelyk aanbot, om by u buiten eenige dagen te logeren, wanneer alles wel blyft, zullen wy mooglyk, in het aanstaande voorjaar van uwe vriendelyke uitnoodiging, met erkentennis, profiteeren. Vaar intusschen wel, kuscht uwe lieve dogter onze vriendin har- | |
[pagina 383]
| |
telyk, en maak het compliment aan uwe zoonen van uwe oprechte en heilwenschende vriendinnen
[Wolfje] en A. Deken. 's Haage, 22 Septbr. 1801.
Moet ik Meesters Leerjaaren niet wagten?Ga naar voetnoot1 |
|