Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekend
[pagina 375]
| |
Echtgenoot, onzen waerdigen Vriend, zich in zulk eene critieken toestand bevind, dat Liefde en Vriendschap voor 's Mans terug keerende gezondheid, bezorgd waaren. Schoon wy weeten, dat het den Mensche gezet is eenmaal te sterven, schoon wy overtuigd zyn, dat den dood, door den Verlosser, zynen prikkel benoomen is, schoon wy ons verzeekerd houden dat den braaven Huet alle reden heeft, om in het te gemoet zien van zyn verscheiden tot zyne dierbaare gezelline door dit Leeven te zeggen: ‘Nog eenen kleinen tyd zuld Gy my zien en wederom een kleinen tyd en Gy zuld my niet zien, want ik ga heenen tot den Vader.’ Schoon Hy in volle kracht, al het onuitspreeklyk zalige van dat heenen gaan tot den Vader gevoeld, schoon Hy zyne tegenwoordige smarten kan vergeeten in het treffend vooruitzicht, dat Hy dáár zyn lief, betreurd kindje, zal aantreffen, gezeeten in de schaaduwe des Allerhoogste, om te rusten, om te vernachten, tot den dag der opstanding, in de schuilplaatsche des Almachtigen, zal aantreffen, oneindig meer gevorderd, in de Wetenschap der Heiligen, oneindig beter voorbereid voor zyne heerelyke bestemming, als, hy, het verblyf der dwaalingen, verstroojingen en verleidingen ontweeken, veel nader dan Hier zich geplaascht vindt by de Fonteine des Leevens, en in het licht van het Eeuwige Verstand, het Licht ziet. Hoe waar dit alles is, hoe zeer den Deugdzaamen Lyder, hoe zeer ook Gy myne Lieve, door christelyke Wysgeerte, van dit alles overtuigd zyd, is er echter in dit heerlyk voorwerp ook eene duistre, ach, voor den zwakken zeer kortziende Mensch eene stik donkere Zyde: den christen gaat heenen tot den Vader, maar hy laat, op eene Wisselvallige, met doornen bezaaide, met duizend Hindernissen vervulden weg, eene lieve uitverkoorne Vrouw, en een groot getal van dierbaare Huuwlykspanden, eene Weduwe! ten doel aan de bemoeizieke Nieuwschierigheid, de waanzinnige Bedilzucht, de zich zelve verveelende agterklap, en wel eens, aan de haatelyke, en echter van veele, te gunstig onthaalde Lasterzucht; kinderen! geheel onbekend met het bederf dat in de waereld is, met de menigvuldige en onderscheidene soorten van verleidingen, nog niet genoegzaam toegerust om de Hun reeds bekende verzoekingen, het hoofd te bieden, in eene verlichte Eeuwe, o ja: maar, niet overal, door de Zon der waarheid, waarin veel | |
[pagina 376]
| |
dwaallichten, door haare flikkeringen verbeisteren, eene valsche wysgeerte door sophisterei, verward, waar winderige wetenschap het waarheidzoekend hart slechts met twyfelingen en onzeekerheden vervuld, en, de zich noemende waare Menschenvrienden den met rampen en wederwaardigheden worstelende Natuurgenoot, tot zyne vertroosting, in het eeuwig Niet laaten nederzinken. Ik voel het, hoe veel reeden, onzen waarden Vriend, den Leeraar van de zalige troostgronden des Euangeliums ook heeft, om te betuigen: ‘Ik hebbe Lust om ontbonden te worden en met Christus te zyn want dat is, voor my verre het beste.’ Hy heeft, naar het menschelyk doorzicht, toch Vryheid om er by te voegen: ‘Maar om U myne lieve Coosje, om U myne dierbaare kinderen, om ulieden is het wenschelyk dat ik nog eenigen tyd in het Lichaam inwoone. Gylieden hebt myne bescherming, myne geleide, myne zorgen, myne vertroostingen nog zo zeer noodig.’ Ja waarde Vriend, ja geliefde Vriendin, wy bidden den Wyzen en goeden Albestierder, met ootmoed en teedre deelneming in uw Lot, om het leeven, om de herstelling van onzen Vriend! en wy wanhoopen niet, wy weeten dat God machtig is meer dan overvloedig te doen booven hetgeen wy bidden of wenschen kunnen. Máár... Hef uw Hoofd om Hoog, o onze Lieve Vriendin! houd uw Moedig, zyd sterk, maar vooronderstel, en gewen u aan deeze vooronderstelling, dat uwen zielenvriend nog maar weinige bange stappen te doen heeft naar het Huis van zynen Vader, dan weet Gy toch dat dien Vader overal, met zyne zorgende almachtige Liefde, tegenwoordig is, dat Gy ook Hier voor, en met uwe kinderen, heenen gaan kund tot den Vader, dat die Vader machtig is, ook hier, uwe naam, uwe goederen, uw hart, die uwer lieve panden, uw aller ziel, Lichaam en geest onberispelyk te bewaaren tot op den dag van Jezus Christus. En is het waar dat dit tegenwoordige Leeven niets anders is dan de Voorbereiding tot onze eigenlyke bestemming? is het waar dat dit Leeven het Leerschool is waarin wy die deugden moeten leeren, waarin wy, aan de andere zyde van het Graf, volmaakter zullen worden? waarom zoude de plichten der Echtgenooten en oudren ook geen eeuwige gevolgen hebben? waarom zoude ook deezen voor geen volmaaking vatbaar zyn? en dan zeeker zal den nu beproefden | |
[pagina 377]
| |
Lyder zeer zeeker uwe belangens, en die zyner en uwer kinderen met meer helderer dóórzicht, langs veel onfylbaarer wegen, in de meer naaderen tegenwoordigheid van - en vereeniging met den Vader, kunnen bevorderen dat in dit Land onzer Vreemdelingschap, waarin de Liefde dikwyls kortziende, en meest althoos, na haare uitgebreid- en tederheid, onmachtig is. Wat doed de Godsdienst van Christus deeze thans zo miskende, zo bestreede zo vervalschte Godsdienst al Bronnen van troost en verkwikking voor ons ontspringen! Wat doed Hy ons al hoopen, en wat doed Hy ons, door het behoorlyk gebruik maaken van eene verstandige analogie, niet al zaligs gissen. Dat wy dan ons geloof in deezen Godsdienst daaglyks zoeken te versterken, en ons, door den invloed der hoogste macht, voor wankelen poogen te bewaaren, dan zullen wy in de meest zombre voorwerpen althoos, tot onze bemoediging, verlichte punten vinden, want: ‘er sterven wien er sterven, Jezus Christus, zyn zalige troostleer is gistere en heede en tot in alle Eeuwigheid de zelfde.’ Wy hadden ons gevleid, u nog deezen Maand te zien, maar het kindje van Burgem. Van Roojen sukkeld zó, dat de ouders niet van Huis kunnen en de waerdige Grootmoeder wil nu gaarne nog eenige weken by Haare kinderen vertoeven. Zo alles zich redelyk schikt, koomen wy in het begin van july met het jacht van LoiezeGa naar voetnoot1 in Vlissingen. Wy verlangen zeer om u, Lieve Waerde Vriendin, uwen Echtgenoot en lieve kinderen te zien en te omhelzen. Groet den besten uwer vrienden, uwen waerde Huet van ons. Zeg Hem hoe hartelyk wy met zyn Lot begaan zyn, en breng Hem de welmeenende vertroostingen onzer vriendschap over. Vaar wel, beste Lieve Coosje, denk zomweile eens aan uwe toegeneegene, maar te ver van uw afgescheidene vriendinnen
E. Bekker wed. WolffGa naar voetnoot2 en A. Deken.
's Hage, 31 Mai 1801. |