zien wy dan niet te veel op de tweede oorzaaken, maar zwygen wy, aanbidden wy en wagten wy op den Heere.
Myne dierbaare Vriendin blyfd nog even elendig; in dit stormagtig weder heeft zy deerenniswaardig geleeden, woedende kramppynen, doodsbenaauwdheden, zwarte Melancolie, veroorzaakt door dat zy inwendig als met koorden in alle richtingen, getrokken word, waar by nu nog eene afmattende hoest gekoomen is door dien de kramp dikwyls op de Long valt. Dit zyn toevallen die in een circel rond loopen, en Haar, inzonderheid de laaste drie Maanden, byna geen rustige tusschenpoozing liet; ider, den Docter zelve, verwonderd zich dat zy het zo lang uithoud. Wat ik by dit alles uitsta kund Gy, gevoelige Vriendin, eenigsins beseffen. Dikwyls bidde ik om Haar einde, schoon ik voor het zelve cidder. Ach mogt het de Algoedheid behaage Haar eens eene zalige uitkoomst te geeven.
En nu myn dierbaare, wensche ik u, uwen waerden Man, uwe dierbaare kinderen, allen waar op Gy eenige betrekking hebt, alles wat de Hoogste Wysheid en Liefde voor u heilzaam, voor uwe en Hunne eeuwige belangens bevorderlyk oordeelen! want wy weeten toch zo weinig wat wy wenschen als wat wy bidden moeten; onze onderwerping aan 's Hoogstens wil is het rechte gebed, de waare Liefdewensch de beste dankzegging.
Groet uwe lieve Dominé van ons hartelyk, zyd Gy van ons allen gegroet, denk soms, en schryf, wanneer Gy kund, aan
Uwe tederlief hebbende Vriendinne
A. Deken.
's Hage, 8 January 1801.
P.S. Ik wagt met de afzending naar geleegenheid.