Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekend
[pagina 356]
| |
CLVII. (Aan Mr. H. Vollenhoven, Amsterdam.)Waarde Vriend!
Op uw verzoek ben ik by uw oude Baker geweest. De sloof was danig ontdaan, omdat gy, die (zo als zy gehoord had) nu puur Burgemeester van haar lief kostelyk Amsterdam waart,Ga naar voetnoot1 om haar dagt; & zy zei dat zy geloofde dat die groote pruik je as een kypidoosje staan moest, en ik zei dat dit heel wel zyn konde. ‘Maar, Gysbertje, zei ik, de rede waarom ik nu by u kom is wyl die groote Mynheer u laat vragen, of je ook ereis een kalfribbetje woud hebben, die te Amst. zo lekker zyn.’ Wel Juffrouwtje de Wolff, zei ze, zo, daar ben ik van uitgekout; maar zeg aan menheer, dat ik in al myn gedoe niet een potje heb groot genoeg om wat te braayen of te smoren, zo dat ik bedank duizend maal.’ - ‘Maar myn Heer vraagt of je ook wilt gedient zyn van wat wyn, uit het warme land en wat chocolade, wat zeg je daarvan, Grootje?’ - ‘Ja juffrouwtje de Wolff (zo noemt zy my altoos) daar ben ik beschaamd over, want ik durf zeggen dat ik een eerlyk hart heb, & het niet uit kan staan dat men heer zoo vreeselyk goed is op zen ouwe Baker.’ Zo als ik daarover zat te keuvelen, kwam er een buurvrouw in, heel knap, heldertjes & schoontjes, & ik geloof dat zy benist is, want zy zag er zo zagtmoedig en zo dik & zo vetjes uit. Uw ouwe sloof gaf haar daarop een heel langwerpig verhaal van uw presentatie, & zy vraagde wat of Buurvrouw haar raadde. Kyk juffrouwtje (tegen my) dat is Aagtje Buur, myn hoofd & troost, myn raad en myn daad, & ik steek geen vinger in den as zonder haar er over te spreken.’ - ‘Ja, zei Aagtje Buur, juffrouw, ouwe Gysbertje is oud & afgeslooft, en zy het zo een zwakke maag, dat zy zo niet alles kan verdragen wat andere lui zo al gebruiken, maar als zy dan heel flaauwhartig is, dan neemt zy wel eens een glaasje van zukke | |
[pagina 357]
| |
wyn, met een stukje geroost brood.’ - ‘'t Is wel Buurvrouw, zei ik, nu weet ik het al.’ - ‘&, zei Aagtje buur, de vrouw van Warmond, wiens zeun Grootje ook gebakerd heeft ondersteunt de ouwe sloof ook magtig; & verleden zeumer hebben wy nog by die groote mevrouw op het kasteel gelooseert, & wierden met de koets gehaald & gebragt, & als die mevrouw hier komt, dan bezoekt zy de baker, als ik weet niet wat. Maar nog wat. Ouwe Gysbertje & haar Buurvrouw gaan verhuizen, en als nu myn heer een biksteen bakje, of een stoof, of een lampje, tot een uitzetje wou geven tegen Mei, dat zou haar, zeid zy, zo een deugd doen, & dan zou zy nog te meer aan u denken. Ziedaar, myne commissie volbragt. Gy weet wel dat ouwe luidjes rare invallen hebben? & ik geloof dat het staal ook al uit grootje is; geen wonder; wat heeft zy getopt met de kinders! Ik blyve altoos
Uwe Vriendin
Wolff.
P.S. Grootje heeft het portretje door Mevrouw, haar eens vereert, waarempel op het deksel van haar snuifdoosje, & zy liet het my zien: kyk, dat madammetje heeft ons Heintjes vrouw zelf gemaakt. |
|