Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekendCLIII. (Aagtje Deken aan den hoogl. J.W. te Water, Leiden.)Ga naar voetnoot1Hoogeerwaerde Hooggeleerde Heer!
Voor my zeer gewichtige reedenen deeden my er op staan, dat den Brief door uwe Hoogeerw. aan myn Vriendin gericht, niet door Háár, maar door my zouden beantwoord worden. Myne Vriendin heeft zo vroeg en zo veel geschreeven dat het Haar niet meer mooglyk is, alles wat zy van tyd tot tyd in het Licht gaf, zich te herinneren. Maar zo veel te beter weet zy, wat nooit door Haar geschreeven is, ja zelf nooit door Haar, die den Schoonen Godsdienst door Christus verkondigd met Haare geheele ziel is toegedaan, gedacht kon worden; en het welk echter door laage Baatzucht en Menschonteerende kwaataartigheid, op Haar naam is uitgegeeven, 't zy door Haar volle naam, 't zy slechts door de eerste Letters van Haar vóór en toe eigen of Mansnaam onder | ||||||||||||
[pagina 347]
| ||||||||||||
die vodden te plaatschen, 't zy door Godsdienst, en dus ook zeer zeeker zeedenverwoestende prulschriften, waar in Haar keurig vernuft door valsch en laf vernuft nagebootst was, op de Chatalogessen midden of onder Haare werken te voegen, gelyk dit nog voor eenige jaaren nog gebeurd is, met dat snood phamflet onder den titel Aanhangsel van Willem LeevendGa naar voetnoot1 zonder den naam van Schryver of Drukker in de Waereld gestoken en met zo veel recht verboden. Myn waarde Vriendin wist zes Maanden na dat dit laf verderffelyk geschrift reeds was uitgegeeven, nog niets van deszelfs bestaan en heeft het niet willen leezen. 't Geen men er Haar van verhaalden was genoeg om het Haar te doen verfoejen en echter was men Ligtvaardig en kwaadaartig genoeg om het Haar op te dringen. Ik heb haar met al den yver der Rechtvaardigheid, met al het vuur der vriendschap verdeedigd in eenen Brief aan den, nu zaligen, christen Leeraar A. Hulshoff,Ga naar voetnoot2 te vinden voor het tweede deel der Brieven van Abr. Blankaart. De kwaadaartige verdenking, die myne vriendin in staat oordeelde zulk een infaam stuk voor te brengen, gevoegd by alles wat de Laster door den Mond en pen van allerlei soort van Lieden, Geestelyken en Waereldlyken, heeft uit gestrooid, om Haare talenten onnut te maaken, Haare ten minste voor de Menschen onschuldige zeeden te bevlekken, Haaren welverdienden Roem, die men benyde, te verdonkeren; heeft het geheel zeenuwgestel van myn vriendin verwoest, maar nooit haar kunnen stooren in het kalm genot, 't welk Haar Haare bewustheid van onschuld en de overtuiging dat de Alweetende ook Haar in Liefde kende heeft geschonken. Wy kennen den Eereloozen Schryver en inhaalige Drukker van het booven genoemd verfoejelyk stuk. Maar helaas! wy hebben slechts moreele zeekerheid en die voldoed niet by den Rechter. Hier neevens een Lyst dier werken, welken wy ons te binnen kunnen brengen, door myn Vriendin geschreeven of vertaald te zyn. Uwe Hoogeerwaerde zoude echter by de weduwe Doll en Zoonen te Amsteldam nog zeekerder bericht kunnen bekoomen, daar | ||||||||||||
[pagina 348]
| ||||||||||||
dezelven voor eenige Maanden een vol Exemplaar verkogt hebben. Mooglyk zyn dezelve wel in staat Uwe Hoogeerwaerde een gedrukt Lystje toe te zenden. Ik blyf, Hoogeerwaerde Hooggeleerde Heer met heilbede uw Hoogeerwaerdens welmeenende en Dienstwillige Dienaresse
A. Deken. 's Hage, 15 Juny 1800.
| ||||||||||||
Vertaalingen:
| ||||||||||||
Onder de pers:
| ||||||||||||
[pagina 349]
| ||||||||||||
Werken van E. Wolff en A. Deken:
|
|