Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekendCLII. (Aagtje Deken aan Mr. H. Vollenhoven, Amsterdam.)Geachte en beminde Vriend!
Daar wy, onder de weinig menschen, waarmede men, wil men niet uit de waereld gaan, nog zo al nu en dan verkeeren moet, zo veele suure gezichten, zo veel knorrige humeuren, zo veele misnoegden, zo veele domme bedillers van al wat geschied en voorvald aantreffen, vermids men yzer met handen breeken wil, of om een deftiger leenspreuk te gebruiken, wil maayen vóór den oogsttyd, daar rust een Mensch eens recht uit, word opgebeurd, ziet zyne jeugd vernieuwd als eens Aarends, voeld zich met het menschdom verzoend en krygd het leeven weder lief, wanneer hy een vriend ontmoet, op wiens gelaat de althoos bedaarde Deugd zelve het vergenoegen en de blydschap geschilderd heeft, wanneer men eens reedenen hoort voorbrengen, die geheel en al buiten verband staan met dat eeuwige afgezaagde politiek gebabbel, 't welk den burger van de Republiek der Reede, den waaren Menschenvriend, reeds zo veel zotte jaaren van onze verlichte eeuw vermoeid heeft, en die ons, vrees ik, geen aas vryer, beter of gelukkiger gemaakt hebben. - Dit ondervonden wy, toen wy met u, onzen dierbaaren gullen Vrienden, ons eenige oogenblikken in onze laage wooning mogten onderhouden. Wy vergaaten alle gevloekte en gezeegende omwentelingen, alle de partyschappen, door de Heersch- | |
[pagina 344]
| |
aant.
Keerd dikwyls weder, o zalige oogenblikken! dan onze beste waereld is er niet zeer toe gesteld om heel veel van die zalige oogenblikken aan te treffen. Was ik wat jonger, ik zoude er zeer voor zyn, om een zedelyk Vrymetselaarschap op te richten. Wy zouden aan den Tempel der Vriendschap met alle onze Macht bouwen, en onze lieve Vriend Vollenhoven zou Grootmeester zyn. Uw lieve zoon,Ga naar voetnoot1 die ons in de laatst afgeloopen week met een bezoek vereerde, beviel ons als zyn vader: dit is alles gezegd. Maar de visiete van uwe door ons geëerbiedigde Huisvrouwe was ons booven alles aangenaam. Wat vrouw vertoonde immer de beminnelykste deugden met meerder waardigheid, wie prees immer de strengste plichten aan met zo veel overreedende bekoorelykheid! Ons hart klopte, by haar vertrek, nog, als in de dagen onzer jeugd, van zuivere hoogagting en tedere vriendschap. Verdienstelyke Vriend! het geluk woont, zo ergens hier op aarde, in uwe kleine Huiselyke Republiek; geene omwentelingen, van wat aart ook, moeten ooit dezelve verstooren. Deelt imand van harte in dit uw huislyk geluk, het is de hartvriendin van Haar, die de bestendige gevoelens van haar hart voor u op de volgende bladzyde zal uitstorten.
Het vervolg luidt:
(Betje aan Mr. H. Vollenhoven.)
Dat is niet geraaden. Ik zal maar eenvoudig zeggen dat ik my nog over uw en het bezoek van Mevrouw verheug, dat ik verlang de vier overige spruiten in oogenschyn te neemen, dat uw zoon Cóó my zo over de huizen behaagd, omdat ik niet weet ooit liever | |
[pagina 345]
| |
aangenamer jongeling gezien te hebben, of die zo in perfectie l'Esprit de conversation meester is! Uw oudste zoonGa naar voetnoot1 is ook charmant, maar Cootje en uwe dienares praatten meer dagelykschen snik snak. Als hy weer komt heb ik hem beloofd, bollebuisjes voor hem te bakken, & dan zal hy, met een servet & bord op zyn schoot, by Grootje aan de yzere pot zitten eten, beiden met de bril op. Hoor Heintje, 't is dan maar een jongen om op te sluiten, opdat hy niet gaauw heenvliege. - Nu wysheid der natiën! Juffrouw Doll krygt my niet meer; & van Hall, die alles voor my had opgeloopen & geconditioneert, vloekt struiken uit den grond, wyl zy my te leur stelde; ik, die om het lieve brood zit te vertaalen, dat ik groen en blaauw word & zonder goede menschen het niet zoude redden, te meer daar Aagt meest altoos in doktors handen is en voorleden jaar in de 60 ƒ verdoctord heeft. C'est egáál, zeid de Engelschman; ik hou, even als de Zeeuwsche leeuw, al worstelend het hoofd booven, & zal toonen dat in deezen bespiegeling betrachting is. Jonge wat ben ik in myn tuin omdat ik zo al zachtjes naar myn eeuwig huis pampel, & rusten zal van al den arbeid die ik onder de zonne heb gearbeid. Gy gelooft niet welk eene milionaire ik ben in teleurstellingen & ondervindingen. Het resultaat, daar uit getrokken, is - 't is alles wiske de waaske, en niet waard dat een wys mensch daar zyn hoofd meede breekt. Voor 't overige leef ik hier een volmaakt gelukkig leeven, omdat ik met liefde en agting door de beste menschen hier bezogt & verzogt worde; stel van Rooyen, van Hall, van Leiden (de anderen kent gy niet) vooraan. Zo gy iets doen kunt in de zaak van Grootvader ImhoffGa naar voetnoot2 doe het, het komt nu haast op de proppen, en van Hall, die getrouwe vriend, werkt hier onder den grond. Want dit heeft zyn reden. Zo gy my eens by gelegenheid wat Engelsche oude nieuwspapieren wilt zenden, volgens uwe vriendelyke belofte, of Hoogduitsche, of beiden, gy zult my vriendschap doen; want ik geef thans geen geld uit voor hetgeen geen brood en is; & indien gy den inliggende | |
[pagina 346]
| |
eens wilde laaten bezorgen, die man is ook een best vriend van my, & maakte dat ik 8 jaar onthouden weduwtractement kreeg, toen de revolutie daar was. O wat zyn er goede, beste, braave menschen! Wie zou om enkelde schurken misanthrope worden? Omhels allen die de uwe zyn voor
Uwe oude Vriendinnen
Betje & Aagtje. 's Hage, 13 Juni 1800.
Myn compl. aan David miggel. |