Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekendCXLIX. (Aagtje Deken aan Ds. S.Th. Huet en echtgenoote, Vlissingen.)Geachte Vriend en Vriendinne!
Onder de menigvuldige Brieven, die wy zo al van tijd tot tijd ontvangen, zyn die van u ons wel de meest aangenaamen; zy behelzen toch nog iets meerder dan loutere koele plichtpleegingen, door dat verveelende eenzelvige er in, hoe vaard Gy? en: wy vaaren sus en so, onder Menschen, die, wanneer zy zich niet expres tot schryven zetten, nooit, ten minsten, niet, met warme deelneming, aan elkanders welzijn denken. Zy zijn niet vervuld met de rampzalige Geschillen van het politieke en den Godsdienst, die jaaren en Eeuwen onzen politieken staat en onzen dierbaaren Godsdienst onteerd, bedorven, en in gevaar gebracht hebben; alles wat zy | |
[pagina 338]
| |
aademen is reine belangelooze Vriendschap, eenvoudige onverniste Godsdienst. Zy handelen over Huisselyke zorgen, Huisselyke plichten en Huisselyk geluk, van den gewichtigen post eens Vaders, de eerwaardige en beminnelyke roeping eener Moeder, over onze bestemming tot heerlykheid en Deugd, over de overplanting van de tedre plant der Lachgende kindsheid in den weligen Grond van het Paradys Gods, van het gewichtig verbond tusschen de kinderen des stofs en de Maatschappye der zalig afgescheidene Geesten, tusschen deeze en de toekoomende waereld, tusschen den bewooner van eenen Leemen Hut en dat alles vervullend, onbegrypelyk, algenoegzame Wezen, die ons vormde naar zynen Beelde, om ons vatbaar te maken tot het genot zyner eigene Gelukzaaligheid. Zulk een Briefwisseling is der Menschheid betaamende, en zalig voor Vriendschap, zulk eene Briefwisseling kort den doornigen levensweg, en maakt de Reize naar het Vaderland der Geloovigen aangenaam en vervroolykend. Zulk eene Briefwisseling maakt dat de tyding onzer vrienden, uit van ons verwyderde oorden, valt als koud water op eene vermoeide ziele; zulk eene Briefwisseling doet ons een voorsmaak genieten van die vriendelyke, verstandige en zalige verkeering, die ons wagt in de Maatschappyje der verheerlykte in een betre waereld. Laat ons dan ook deeze onze onderlinge byeenkomsten niet nalaten, en dat vooral in deeze rampzaalige tyden van scheuringen en verdeeldheid, van haat en vijandschap, van ligtzinnigheid en zeedenloosheid, van bittre rampen, die het dierbaar Vaderland treffen, het Huiselyk geluk verbitteren, de bronnen des welvaarens uitdroogen, en de vreugde des gezelligen Leevens verbitteren. Zodaanige bedenkingen kwaamen my voor den geest, lieve Vriendin, toen ik de pen opnam, om aan u te schryven, en wy twyfelen geen oogenblik aan de vereeniging van uwen geest hierin met de onze. Naarmaate de nietige woelingen der stervelingen meer zich uitstrekken, om orde, deugd, Menschenliefde en Godsdienst aan hunne beuzelachtige belangen op te offeren, moet waare vriendschap zich geheel toewyden, om ten minste in Haaren wel engen doch echter aangenamen kring rust, deugd, orde en geluk te verspreiden, moeten waare Vrienden en | |
[pagina 339]
| |
Vriendinnen zich naauwer aan een sluiten, de gedachten van dit ondermaansche meerder aftrekken, en de oogen van den geest meerder doen vestigen op een beter Vaderland. - Dan waar wy, terwyl wy hier nog vertoeven, niet onverschillig kunnen noch moogen zijn over onze tydelyke en Lichaamelyke belangens, melden wy u ook by deze, dat wy door 's Heeren gunst, naar onze jaaren, arbeid en tegenspoeden, ons nog redelyk welvaarende bevinden; myn lieve Wolff heeft het zeer druk met het schraal betaald wordende vertaalen, maar men leesd nog minder en betaald nog slechter origineele werken. Wy verlangen met de vuurigste deelneming van alles wat u betreft, van uwen welstand en die uwer kinderen, omstandig te hooren, terwyl ons hart nog voor onze pen u verzekerd, dat niemand u meerder kan achten en beminnen dan
Uwe onveranderlyke vriendinnen
WolffGa naar voetnoot1 en A. Deken.
's Hage, 17 Maart 1800. |
|