Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken

CXLVI. (Aan de weduwe J. Dóll, Amsterdam.)

Waarde Vriendin!

De heer Backhuizen heeft my uit uw naam betaalt zeventig guldens, latende ik de 8:10 staan om met de ons gezondene boeken afte Rekenen; zynde ik niet instaat om zo als onze vriendin

[p. 332]

Post,¹ zo veel te trekken als mogelyk is, buiten het accoord. 't Is waar, ik schryf thans om te leven, maar als ik conditie gemaakt heb & men daar aan voldoet ben ik te vreden: - ‘zo dat ik alleen maar zeggen wil juffrouw Doll dat ik u bedank voor uwe goede betaling.’ Hoe wilt gy, zal ik u een 100 pags van Henry zenden? of wilt gy nog 14 dagen wagten totdat ik het Engelsch Exem. niet meer (3^de deel) behoeve? dan zende ik u het geheele derde deel. Dit dunkt my was het best, dan komt het heele winkeltje te gelyk & het 4^de deel zal ik onder handen nemen.

Ik hoop dat myne lieve vriendin Catootje al weer van alle ongemakken zal hersteld zyn & dat haare waardige Moeder immers des Nagts haar vermoeit hoofd zal laaten rusten.

De Vriend Hendrik en Jan Baas² groet ik met al de onderdaanigheid van eene werkster als die toegelaaten word in de presentie der Meesterknegts in eene Fabriecq.

De Zuster Agatha groet met alle welmenenheid, & 't is geen Compliment maar eene Axioma dat ik ben

Uwe waare vriendin & dienaresse

Betje Wolff.

's Hage, 28 Jan. 1800.

1 Elisabeth Maria P., eene verdienstelijke Nederlandsche schrijfster, geb. te Utrecht 22 Nov. 1755, huwde in 1794 met I.L. Overdorp, Herv. predikant te Noordwijk-Binnen. Zij stierf 3 Juli 1812. Bekend is van haar ‘Het land, in brieven’ (1788) enz. enz.

2 Hare zonen Hendrik en Jan Dóll; zie bl. 317 noot 2.