CXLII. (Aan den advocaat Etienne Luzac, Leiden.)
Myn Heer!
Uw vriendelyk oogmerk heeft & behoudt het grootste recht op onze vuurige erkentenis. De uitkomst onzer pogingen hangd zo weinig van ons af! maar dit komt ook niet in overweeging by iemand die zulks by ondervinding bekend is.
Ik zie, duidelyk, de gegrondheid der huivering & ik voorzag zulks, naar de kennis die [ik] daaglyks omtrent tyden en menschen, zo by myn neus weet en opsprokkel. Het werk doet eere aan myne vriendin, maar is - hors du Saison! De dringende nood waar in wy ons bevinden, gaf my den moed eene pooging ten haaren genoegen te ondernemen. De tegenspoeden krenken meer myn onvast aandoenlyk lichaam, dan dat zy de stille helderheid myner ziel bewolken. Ik betreur meer het lot myner braave, nevens my van alles beroofde vriendin, dan het myne. Zy heeft minder kragt van geest; zy lyd des meer dan ik door het schelmstuk aan ons gepleegd.
Braave man! gy toondet belang in ons te nemen. 't Is daarom dat ik u op deezen toon (waarvan ik my - want ik ken de menschen - zelden bedien) als ik over my zelf schryf. De Voorzienigheid bewaare u & de uwen voor de rampen welke de bedorvenheid der menschen ons veroorzaakt. Vergeef my dat ik u nog maal schryf; ik meen zulks myn onvermydelyke pligt te zyn. Met hooge agting & erkentenis tekene ik my Myn Heer!
Uwe verpligte dienares
Elizabeth Bekker wed. A. Wolff.
's Hage, 31 Oct. 1799.