CXXXVIII. (Aagtje Deken aan de weduwe J. Dóll, Amsterdam.)
Mejuffrouw!
De hóóge achting die ik gevoele voor eene waardige weduwe, die zich door haar vlyt en deugd booven Haar Lot heeft weeten te verheffen, maakten het my onmooglyk u iets te wygeren, waarop gy scheen gesteld te zyn, hoe moejelyk het my ook nu in myne toeneemende jaare en geduurige ongesteldheden valle moge. Heeft het eenigzins aan uwen wensch voldaan, dan zal het my een waar genoegen schenken. Weest verzeekerd, dat myn lieve vriendin zo wel als de schryfster deezes het grootste deel neemen in uw geluk. Groet uwe kinderen.
Ik teekene my, met waare Hoogachting
UEdw. Vriendin, de Burgeresse
A. Deken.
's Hage, 29 Aug. 1799.