Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekend
[pagina 301]
| |
CXXXII.
| |
[pagina 302]
| |
wy (schoon dichtressen) zonder vrinden
nog minder - smorfioenen - vinden,
wy schreven wel met hart en hand,
voor Vryheid en voor Vaderland;
wy keven dikwyls met Oranjen,
we ontmaskerden het loos Brittanjen,
wy vochten met d'aristocraat
om dat hy onze vryheid haat;
wy toonden hoe Federalisten
uit eigenbaat ons Recht betwisten;
Ja, de anarchist die eeuwig Woelt
heeft onze geeselpen gevoelt,
dog nimmer doende in laffe prullen,
kan ons geschryf de beurs niet vullen.
Wy schryven gaarne tot vermaak
maar nimmer in der Brammen smaak;
Wy werden dus van brave Keesen,
maar nooid door Zedelijk bogt geleezen;
Schoon Luxe spot met Neerlands nood
Zoo beedelt steeds de kunst om brood.
En Friesland! zwak wierd ons vertrouwen
Om ooid uw Vryen grond te aanschouwen,
Uw schoonen wel bebouwden grond,
die onze ziel zoo dierbaar vond,
Nu vryheid uwe Volks Tijrannen
Uw trotsche Grietslui had gebannen.
Maar toen de brave CanterGa naar voetnoot1 sprak,
geen smorfio ons meer ontbrak;
toen trokken wy na 't Land der Friesen;
als vryheids ware Ambassadriesen
met geld in búús en rok op huut
bereikten we eindelyk onze but.
Zoo kwamen wy met koets en paarden
daar memkes en daar bentjes staarden
op onze kleeding, ons gelaat,
al rennende langs gragt en straat,
| |
[pagina 303]
| |
tot wy verheugd, een onzer vrinden
in zyn gast Vrye wooning vinden,
daar stegen wy het Rytuig af
terwyl me ons duizend handen gaf,
en duizend maal ons welkom groeten;
Zoo kan de rust het werk verzoeten,
't was bootertje tot op den boom.
't was sterke Coffy, dikke room,
't was Tafelblaatjes vol met eeten
(geen koek met booter te vergeten:)
Zoo ging het reeds van t eerst halv úúr
van onze komst, zoo op den dúúr,
aan elk van ons gaf me alle dagen
ook spys voor onverzaadbre maagen;
de Vriendschap die elks achting Wekt
had húis aan huis den dis gedekt.
En wie ons mogt ter maaltyd bidden,
de Hartpastei stond in het midden;
in alle dees gastvrye lien
kon men nog de oude Friesen zien,
die, wie hen ook geveinsd moog noemen,
Wy steeds als rond, braaf, eerlyk roemen.
Maar wie bemind ons OentjeGa naar voetnoot1 niet,
die zoo huisvaderlyk hem ziet
by Memke Lief, by Bens en vrinden:
Wie zyn zy die hem niet beminden?
Wie acht niet zyn oprechte Vrouw,
die aan haar húis en plicht getrouw
Veel eer haar fraay gelaad zou rimplen,
dan haar humeur of spraak bewimpelen?
Dat memke lief zoo rondsom gaar,
wel degelyk van zessen klaar,
gereed om alles te verrichten
om haare Vrienden te verpligten;
| |
[pagina 304]
| |
Die als een braaf en dankbaar kind
de moeder van haar man bemind,
de lust, de vreugd, het Welbehagen,
de troost is in haar oude dagen.
En Beekkerk.Ga naar voetnoot1 O dat is een man
die myn penceel niet treffen kan;
Wy kunnen nauwelyks bezeffen
dat GroeniaGa naar voetnoot2 hem fix zou treffen;
Beekkerk, de roem der republicq,
Verstandig, geestig - droog Comicq,
Si drole (zou een Franschman zeggen)
dat Joost het U naú uit kan leggen;
En goed, O goed als wyn en brood,
Een Waare Vriend, een Vriend in nood,
de opregtste die men ooid kan vinden,
die denkt, die leeft voor zyne Vrinden,
daar hebben wy de proeven van;
dees lieve Haaij, dees brave man
zag naulyks ons, twee oude meeren,
of 't was ‘kom wijf nú aan 't tracteeren’,
en 't wyfjen als een schaap zoo zagt
Zei ‘Hay, 'k heb reeds daar aan gedagt’.
'K Zie nog die tafels propvol eeten
(en 't Wyntje lief wierd niet vergeeten);
ons eetlust raakte in volle fleur
door de aangenaamste maag liqueur.
Het geestig vrolyk samen snaken
deed alles overheerlyk smaken.
Ons Hayke was nog niet voldaan,
Zyn goedheid moest nog verder gaan,
| |
[pagina 305]
| |
hy moest zoolang we in Friesland bleeven
Voor ons plaijzier partytjes geeven;
Zyn rytuig bragt ons oost en west
door 't gansche Friesch gemeenebest,
hy heeft ons zelf in 't Ryk der dooden
spys voor den weetlust aangeboden,
hy voerde ons in een grafspelonk,Ga naar voetnoot1
daar 't somber uitzag (maar niet stonk);
wy stonden ernstig opgetogen
met ware philosophische oogen
by 't dorre menschelyk gebeent,
niet opgelost, maar gansch versteend;
by lyken, die voor zeer veel Jaaren
reeds onbezielde lijken waren;
doch waarin niet vermolmd tot asch
het menschenbeeld nog kenlyk was.
De echt en kinderliefde dagten:
hier moet myn gade en kroost verwagten.
Maar zoo dagt niet de Jongeling,
die klugtig met het lyk omging,
daar hy 't geen aandagt waardig keurde
maar met een Vlerk ter kist uit scheurde,
en wenschende zig zelf geluk
met zyn verbazend heldenstuk;
die daad was beter te verschoonen
dan de Pendant te willen troonen.
Neen Beekkerk, nooid vergeten wy,
hoe vaderlandsch, hoe gul, hoe bly
wy met U en uw vrouw verkeerde,
gy ons vervroolykte, vereerde;
Van uw, van uw vernuft en deugd,
ook van de huisvrouw uwer Jeugd,
de lust, de blydschap onzer dagen,
zal altoos onze tong gewagen.
Zoo 't heedendaags Gouvernement
nog eens den dienst kent, en erkent
| |
[pagina 306]
| |
door ons aan 't echte ras der Keezen,
en dús aan 't Vaderland beweezen;
Zoo 't ons in zyne gunst gedenkt
en ook wat Smorfioenen schenkt,
dan zullen wy uw goedheid loonen,
erkentenis door daaden toonen.
Kom dan in 't Haagje, drink en eet,
voor uw is reeds een koets gereed
om Oost, West, Zuid en Noord te toeren
en waar 't uw lust uw heen te voeren.
Maar daar dit niet zoo rasch zal gaan,
hou uw dus met uw hart voldaan,
dewyl we met of zonder schryven
voor altoos zullen dankbaar blyven.
Nu repje na van SlootenGa naar voetnoot1 toe.
Wy worden in den lof niet moe
Van hem en van die goede Vrinden,
die toonden dat zy ons beminden;
Van Slooten die ons hebt verpligt,
de goedheid spreekt op uw gezigt,
ik kan in al uw weesens trekken
oprechtheid, eerlykheid ontdekken.
Uw Huisvrouw? o de blyde Jeugd,
Vriendhoudenheid en gulle vreugd,
maakt haar, in boert en scherts bedreven,
de blydschap van 't gezellig leeven;
dank, met een ongeveindst gemoet,
dank gulle Vrienden voor al 't goed
naar waarde door ons nooid gepreezen,
zoo onverpligt aan ons beweezen;
Zoo lang ons dankbaar hart nog slaat,
(hoe 't ons ook op dees wereld gaat)
Zal onze ziel met welbehagen
Steeds roem op beider Vriendschap dragen.
Koom Sangeresse, kom en ga
vol dankbaarheid naar AltenaGa naar voetnoot2
| |
[pagina 307]
| |
en meld in uwe lofgeznngen,
hoe vriendlyk hy ons heeft ontvangen;
hoe ons ons reisgenootje ontving,
ons karretje op een zandweg ging,
hoe vry gy waard, uw niet liet nooden
daar 't uw van zelf werd aangeboden;
hoe recht gy leefdet na uw zin
met Hanna die ik acht en min,
in wier gelaat wy duidelyk leezen,
by wien, en waar zy 't liefst zou weezen.
Maar stil, my dunkt myn zangster snapt,
wy gaan voor ze uit het school meer klapt,
terwyl wy Altena bedanken
hoewel slegt met wat iedele klanken.
Wat dank verdient der kunsten vriend,Ga naar voetnoot1
die ons zoo ieverig heeft gedient,
getroost om over zee te vaaren
met grootjes by de sestig Jaaren.
Ja by haar bleef in de Cajuit,
daar 's Duivelsch dogter scheen de bruid,
Jaa daar men 't kleine vee met hoopen
als kikkers langs het bed zag loopen,
en kooy, en tafel, bank en kas
praecies een kot van smousen was,
of anders van verloopen kwanten
of reisende Comedianten.
o Pieterbaas, wat hebt ge een nagt
om ons met zorgen doorgebragt,
en hoe veel vriendlyke vermaken
deed u, uw zorg voor ons verzaken;
een meisken, dat de liefde u gaf,
stond gy voor oude sloven af;
gelukkig dat zy als vriendinnen
dat waardig lieve meisje minnen,
haar niemand gunnen dan dien man,
die haar alleen verdienen kan;
| |
[pagina 308]
| |
Zy zal gewis uw daad verschoonen
en u voor ons op 't mildst beloonen;
neem uit haar hand ons offer aan,
en zyt gy dan nog niet voldaan,
dan zal de Wet uw loon bepalen
en zy u met zig zelf betaalen.
Nu denken we ook aan 't gul onthaal
en vriendlykheid van U mien Staal;Ga naar voetnoot1
met welk een hartelyk verlangen
zyn wy door uwe vrouw ontvangen;
hoe spraken wy in 't breed en wyd
van ouden en van nieuwen tyd,
van oude kennissen en vrinden,
al Zeeuwtjes - nu niet meer te vinden,
verrykt, verarmt, styf, struiklig, oud,
verreisd, gestorven, of getrouwd,
van Waareldsche veranderingen,
van zeer veel droeve en nieue dingen;
dan daar 't chagryn nog kleed, noch voed,
zoo houden wy het met den moed,
terwyl zig 't troostend mededogen
vervormt in werkzaam hulpryk pogen.
Zoo onze voorspraak ooit iets baat
O Staal om u, in kerk of staat
een ampt, u passend te bezorgen,
ons hart en wil zyn daarvoor borgen.
Schryf veel aan onzen eedlen vriend,
wiens vriendschap heel de waereld diend,
en zoo gy hem rasch moogt ontmoeten
groet hem voor ons gelyk we groeten.
Nu nog een deftig staatig woord,
hetgeen toch 't meest uw smaak bekoord;
| |
[pagina 309]
| |
O Vink!Ga naar voetnoot1 weleer het puik gesteente
van Marten Luthers heilgemeente,
nu schooner steen in 't vast gebouw
van vaderlandsche deugd en trouw,
gewoon alle uitersten te myden,
met by- en ongeloof te stryden,
die niemand om begrippen doemt,
elk deugdzaam burger broeder noemt;
verdienste, smaak (ook zelfs in vrouwen)
met vergenoegen kunt beschouwen;
bewys hiervan, uw heusche taal,
uw gul, uw vriendelyk onthaal,
de boeken die ge ons gaaft te leezen,
de vriendschap aan uw huis bewezen,
uw keus in uwen echt gedaan,
heeft bovenal ons aangestaan.
Met haar die gy hebt uitgelezen
kan me overal gelukkig wezen,
o in een dorre land woestyn
zou men met haar nog zalig zyn;
wat vriendlyk oog, wat schrandre reeden,
wat lieve vrouwelyke zeeden,
wat fraay gelaat, hoe goed, hoe zagt,
gy weet niet hoe ons hart haar agt;
geluk! deugdlievende echtelingen,
iets meerder tot uw lof te zingen
uw zedigheid mishagen zouw.
Vaarwel vriend Vink, groet uwe vrouw.
Tjallingij!Ga naar voetnoot2 zouden we uw vergeeten
die vriendelyk naast ons gezeeten,
| |
[pagina 310]
| |
beleeft, recht hartelyk als een vriend
ons steeds het best hebt voorgediend,
verpligtend ons naar boord geleide,
met Haayke al 't nodige bereide,
al deed wat ooid ons zwak geslagt
heeft van een rechte Fries verwagt.
Uw snaar,Ga naar voetnoot1 de roem der Friesche vrouwen,
aan wie me iets wigtigs durft vertrouwen,
ja die in elk gelaatstrek toond
wat geest in haaren boezem woond;
wat deugden dat haar hart vercieren,
wier houding, woorden, wier manieren
elk menschen kundig sterveling
vervullen met verwondering;
o Vrouw, die wy met achting noemen,
gun dat wy op uw vriendschap roemen;
zeg ons dat onze erkentenis
uw hart niet onverschillig is,
bemin ons als wy uw beminnen,
zoo blyven wy altoos vriendinnen.
En gy, o vrouw van kunde en geest,
zoo lang ons onbekend geweest,
tot 't ons vergund waar u te ontmoeten
en op het veld van Mars te groeten,
daar gy, door blydschap aangedaan,
ons zoo vertrouwelyk deed verstaan,
hoe zeer gy onze dichtkunst eerde;
die zoo veel uwe kindren leerde,
op dat wy schryvend tot vermaak
hun hart formeerden, en hun smaak.
O, al den lof van eedle grooten
wierd met dien wellust niet genoten;
wat zeg ik? was verveelend laf
by lof, die ons een moeder gaf;
de Heemel wil uw kinderen geven
tot roem, en tot uw troost in 't leven,
en zoo zyn gunst ons nog versterkt,
| |
[pagina 311]
| |
dan zullen wy, schoon moe gewerkt,
om in uw dierbre gunst te blyven
nog meer voor uwe kinderen schryven.
Nu gaan wy van al 't wandelen moe
naar 't huis van onzen Gorter toe,
om met hem een der waardste vrouwen,
zyn oude moeder,Ga naar voetnoot1 te aanschouwen;
die vrouw vol oordeel, smaak en geest,
die leest en denkt by 't geen zy leest,
zoo ryk in deugden als in gaven,
de hartvriendin van alle braven.
O Friesland! weet gy welk een schat
gy met dees vrouw in u bevat?
Mogt uw, die we in uw gryze dagen
nog schoone rype vrucht zien dragen,
wier hand nu nog de snaaren drukt
daar uw de poëzy verrukt.Ga naar voetnoot2
Zoo wy in Frieslands Hoofdstad woonden,
ten blyk wat achting we u betoonden,
zoud ge ons als hongerige lien
zeer dikwyls op uw drempel zien,
om met leergrage oplettende ooren
meer van uw poëzy te hooren;
maar zulk een reine Zaligheid
is ons op aard niet voorbereid.
Dan gy kunt dat gemis verzoeten
en onzen graagen weetlust boeten;
zend ons dat hoog geschatte schrift.
Wy zullen het met vuur en drift,
met smaak en vollen wellust leezen
en uw ten hoogste dankbaar wezen.
| |
[pagina 312]
| |
Zoo hebben wy ons deel gehad
van 't lopen draven door de stad,
maar liever dan dat onze vrinden
ons lomp zoude of ondankbaar vinden.
Zoo liepen wy met open mond
de Stad nog eenmaal heigend rond,
om die nog over was gebleven
een vriendlyk afscheidskus te geeven;
en smaakten eindlyk moe gekust
by Gorters GrietjeGa naar voetnoot1 zoete rust,
dat meisje, dat door haare zeeden,
verstand, deugd, en bevalligheden,
een man verdiend, juist naar haar keur:
ryk, deugdzaam, en van goed humeur.
Zoo wy dit huwelyk beleven,
dan, door de blydschap aangedreven,
zingt elk van ons uit liefde plicht
een overkostlyk bruilofts digt,
mits dat de bruid zig wil verweeren
twee oude sloven te Logeeren;
dan zullen wy stok oude lien
nog eens ons dierbaar Friesland zien,
om 't aan de eindpaal van ons leeven
het allerlaatst vaarwel te geeven.
(get.) E.B.w.W.; A.D. |
|