CXXXI. Aan den Burger-Boekverkoper Volkert van der Plaats te Harlingen.
Nooit zullen wy de eer en het plazier door Friesland ons aangedaan, nooit ook die genoegelyken avond (met de nacht daarby) met u, uwe verplichtende vrouw en waarde vriendin doorgebracht, vergeeten; en het zal ons althoos een waar genoegen zyn iets ten blyken onzer erkentenis voor u te kunnen verrichten. Wy bedanken u ook voor de bezorging van de cajuit. De schipper en zyne knegts, wat men ook gezegd heeft van hunne buffelachtigheid, konde niet beleefder en gedienstiger weezen. De ouden man kwam geduurig zelve hooren of wy ook iets van nooden hadden en was zeer mild in het geeven van raad en onderwys.
Men kan niet zeggen dat hy van zyn schip een afgod maakte; men zou hem lasteren indien men hem van Friesche of Hollandsche kraakzindelykheid beschuldigde. In het huis van een philosoof kan het zo beestig morsig niet zyn als het in dezen cajuit was. De Bedden? - o myn vriend, geen vyf minuten hadden wy ons hoofd op dezelve nedergeleid, of het kleine vee wandelde zo parmantig over ons Lichaam, als onze Kapitein met zyne Domestieken op het verdek. Wy amuseerden ons echter selven schoon met een Bruiloft of Burgermaaltyd die in het veronder gegeven wierd, ik geloof dat de Rotten en Muizen zich verbroederden, ten minste een luik open doende, zag ik deze Burgers uit het Ryk der dieren zich onderling onthaalen op eene oud Vaderlandsche Maaltyd en evenals onze Burgemeesters van de vyftiende of zestiende eeuw zich met 's Lands producten vooral met Friesche en Hollandsche kaas geneeren. Vader X zou dit Rottenfeest zeker met zyne goedkeuring vereerd hebben. Wy hadden goeden wind, schoon hy 's morgens wat begon te verslappen. Wy kwaamen echter des avonds voor half neegen en dus nog gelukkig, even voor boom sluiten, binnen!
[A. Deken.]