Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekend
[pagina 298]
| |
CXXX. (Aan de echtgenoote van een vriend in Trévoux).Mevrouw en zeer geachte Vriendinne!
Wat hebt gy toch wel gedacht van de Hollandsche Burgeressen, drie weeken op uw aangenaam Landgoed gelogeerd, niet anders dan alle blyken van achting en vriendschap van u en uwen geëerden Echtgenoot, ook als Representanten der Fransche Republiek, ontvangen hebbende; ‘reeds een jaar in Holland geweestGa naar voetnoot1 en nog geen letter aan ons geschreeven.’ Ja vriendin, dit schynt ondankbaar, dat is ook niets dan schyn. Wy vinden ja in Holland genoeg Menschen die Fransch spreeken, maar hebben vooralsnog niemand gevonden die beter het Hollandsch in het Fransch vertaald dan wy en dat is voor een Fransche leezer onverstaanbaar. Eindelyk vinden wy echter nog tot onze onuitspreekelyke blydschap eenen vriend, die ons dien gewichtigen dienst kan en gaarne wil doen, en wy maaken er met innerlyk genoegen aanstonds gebruik van. Wy zyn door de gunst des Allerhoogste beide vry gezond, woonen zeer aangenaam in het best van den Haag.Ga naar voetnoot2 Dan de Natie heeft nog niets voor ons gedaan en wy gelooven ook niet kunnen doen daar is eene ongelooffelyke schaarsheid van geld door den oorlog, door voorheen gemaakte schulden. Wel, hoe vaard onzen waarden ouden trouwen vriend, hoe vaard zyne deugdzame achtingwaardige verstandig godvruchtige Huisvrouwe, onze zo lieve Vriendinne? hoe vaaren uwe braave kinderen, uwe sukkelende Lieze, uwe doodgoede Adelaide, uwe jongste dogter, hoe maakt ons zoontje het? duizend vraagen zouden wy u doen, moesten wy geen papier bezuinigen en hadden wy gelegenheid om onze Brieven portvry af te zenden. Waar is die tyd myn vriend, dat wy elkander genoegzaam daaglyks zagen, dat wy onze gedagten | |
[pagina 299]
| |
over de beide Republieken openleiden, of nog liever waar is die tyd toen wy buiten alle kommer en zorgen te zaamen, vriendelyk ons brood aaten met vreugden en onze wyn dronken met goeder harte? die dagen zyn voorby en hoogst waarschynlyk voor eeuwig? wie zal ons bedaardheid van geest, kloekmoedig uitharden, onderwerping aan den wil van den algoeden leeren? wie zal ons troosten, wie ons opbeuren, wie ons onderwyzen in de groote konst om altoos blyde te zyn, wie anders dan uwe waarde vrouw, onzen dierbaare vriendin. Deeze doch heeft geleerd van den door u Franschen zo weinig gekenden, zo weinig verstaanen Paulus overvloed te hebben en gebrek te leiden, deze vermag alle dingen, ondersteunt door den kracht van onzen schoonen Godsdienst. Deeze heeft althoos goeden Moed, is althoos aan haar zelven gelyk, en werpt alle haare bekommeringen op de hoogste Macht en hoogste liefde. Wy zyn met opzicht op onze financen nog al in dezelfde omstandigheden, maar wy zyn onder onze Medeburgers en onder het goedgunstig beryk van onzen ouden Frieschen weldoender,Ga naar voetnoot1 om wien wy nog een reisje over zee ondernoomen en van den zomer bezogt hebben.Ga naar voetnoot2 Hoe gaat het met uwe zaaken lieve vrienden? het belangneemend hart doed alleen deze vraag. Wy hoopen wel, voorspoedig, gelukkig.
[Betje Wolff.] |
|