Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekend
[pagina 279]
| |
CXXII. (Aan mejuffr. Jacoba Adriana Busken, Vlissingen.)Ga naar voetnoot1Lieve eige Coosje!
Gy dwingt my (à la manière Evangelique) om te schryven! En Fransje,Ga naar voetnoot2 die gisteren vertrokken is, heeft echter eenige regels voor u meede, & ik ben zo om tyd verlegen, by gebrek van eene betere gezondheid, waardoor ik weinig kan uitvoeren. Evenwel aan Coosje zal ik ditmaal schryven. Geloof my, myn hartje, ik kryg van niemand liever brieven dan van u; versta hier door liever ‘zo gaarne’ dan van u. En het is by my uitgemaakt, dat niemand het talent van Briefschryven in grooter volkomenheid bezit dan myne Coosje. Konde ik zo wel aan niemand dan aan u schryven als ik niemand dan u met myn geheel hart aller tederst liefheb, ik zou u Brieven schryven zo groot als Hollandsche Predicatiën. Doch plicht, betaamlykheid, heuschheid, menschlievendheid, beschaaftheid, enz. doen my te dikwyls de pen opnemen. Hoezeer ik u bemin, kan niemand, ik zelf niet, u zeggen; doch Fransje heeft commissie om u er iets van te verhaalen. Het spyt my maar dat geen myner vaste huisgenoten zin aan u heeft. Jansje meent, dat gy haar te veel als een niets beduidend kind, & Aagie dat gy haar niet heusch genoeg hebt behandeld. Hier by komt dat gy in uwen br. aan Fransje haar niet eens heb | |
[pagina 280]
| |
laten groeten.... En wat zegt Wolfje op dit alles? niets méér, wyl het niets uitdoet. Dit of het u ooit te stade kwam. Nu ga ik uwen uitmuntenden brief beantwoorden. Zo myne vriendschap dierbaar aan uw hart is, hou dan moed. Gy kunt geene andere party kiezen. Uw eigen schoon verstand stelt u immers in staat om nooit ledig te zyn, en werkzaamheid, ik weet dit by ondervinding, helpt ons best droefheden overwinnen. In de ware betekenis des woords ben ik onveranderlyk uwe vriendin. Uw afzyn vervuld my met iets ongemakkelyks, & voor my kan niemands byzyn zoo alleraangenaamst zyn. In het genot van alle aardsche zegeningen, omringt van de achting, eer en onderscheidingen myner Landgenooten, algemeen gelieft door allen die my in persoon kennen, is echter myn hart niet vervult & niemand dan Coosje zou het kunnen vervullen. Uwe zwakheden zelf zyn my niet vreemt; ik stem die niet toe, maar begryp die; & uwe deugden vallen, zo verre ik die ken, in myne verkiezing, Wel, Coosje lief, gelooft gy, dat ik gemaakt ben om van eene laage, liegende, zotte, babbelzieke menigte, die zich de waereld noemt, te hooren, wie ik tot myne vriendin zou moeten kiezen? Deugd alleen geeft de wet aan denkende wezens. Daar zy niet veroordeelt, daar het verstand admireert, mag het hart kiezen. Myn lieve Meisje, vertrouw eeuwig op my, ik heb geene gebreken die op lafheid rusten, ik ben groot tot in myne fouten zelf, myn ziel kan zich niet vernederen tot veinsen of vleien; ik bemin of ik ben onverschillig. Niet by gebrek van goede vrienden heb ik u omarmd; neen waarlyk, dan deed ik deeze menschen geen recht. Ik voelde dat ik met u instemde, & ook, toen ik veel nadeeligs, waarlyk, geloofde, toen zelf zei myn hart my, ‘dat de bron van al dat verkeerde, van al dat laakbare, dat onvoorzichtige niet bedorven was’. 't Is waar, toen zogt en zag ik dien in uw Temperament, in uw bloed en uwe senuwen: en zou ik den eersten steen op myn medemensch werpen? Uwe betuiging van maagdelyke onschuld, uwe verzekering dat gy nooit voornemens waard geweest, om hem te trouwen, verstomden my; & ik ley sedert alles af van ‘onbedagtheid, gepaart aan een geheel leedig hart, dat liefhebben moest, wat het ook kostte’. Ik heb genoeg menschen & meisjes-kennis, om te weten, dat een | |
[pagina 281]
| |
afwezige vriendin geen equivalent zy tegen een by zyn lief hoorend man, die wy beminnen; maar ik vlei my toch, dat gy, als gy dóór denkt, zult zien, dat myne vriendschap uw hart echter bezig kan houden; ja, voeg er by, dat, indien gy altoos by my waart, gy zo aan my zoudet gehecht raken, dat uwe mislukte en kwalyk geplaatste liefde moest afnemen. Uwe aanmerking ‘hoe schoon is het toch mensch te zijn’, verrukt my. Denkt gy dan ook altoos zo als ik? Ja, wel schoon. Laaten wij onzen adel, de menschheid, maar nooit vergeten! Wees wys, Coosje, volg uw vaders raad; gebruik kina. Gy moet uw overspannen senuwen den rechten toon zien te geven. Zielelyden sloopt het sterkste gestel. Nagtbraakt nooit; ik heb zo veel gewerkt & schreef of las nooit naar negen uuren. Blymoedigheid is de balsem des levens. Maar onderwerping aan den wil van de Hoogste Godheid [is] best in staat, om ons geluk hier te vestigen. Ik ben zo overtuigt dat gy my hartelyk lief hebt, dat ik u, ter opbeuring, wel wil zeggen: denk, wanneer gy droefgeestig zyt: ‘Ik heb eene vriendin die ik meer bemin dan allen buiten haar; eene vriendin, die my, hing het van haar af, altoos by haar hielt, die met my in stemt, na my (hoe magteloos) verlangt, aan wie ik alles, alles wat ik denk en voel, kan, moet mededeelen; die getrouw met my handelt, en die my zo teder bemint, dat niets daarby te vergelyken is. Geloof my, myne Coosje lief, ik versta u altoos; er is zulk een verbaast contrast niet tusschen u & my in onzen natuurstaat; beiden, hou ik, zyn wy uit onzen aart goedaartig; beiden nooit ergdenkend; beiden vervreemt van al wat hard, wat stuursch, wat onvrouwelijk is. Myn lieve Coos, dit alles voelde ik zo als ik u omhelsde. Hoe gaarne zoude ik om uwent wil iemand in uwe stad voor uwe vriendschap berekent vinden. Ik beken dat dit my veel van uw hart zoude ontnemen, dogh vriendschap is edelmoediger dan liefde. Maar ik vertrouw dat gy even weinig als ik dáár iets intressanter vinden zult, dan goede vrienden in den algemenen zin des woords. Gy zult nooit uw min hechten daar, daar geene goedaartige inborst is, gy zult alleen recht doen & achten. Niemand eigenlyk tot uwe innerlyke vriendin maken, trouwens, men maakt die niet, | |
[pagina 282]
| |
men vindt die, zo als ik U vind, maar dan ook is onze keuze voor altoos gedaan, en in zo verre gelykt een boezemvriendschap naar ware liefde. Had ik U maar langer kunnen houden! Hoe gaarne had ik u naast my, o zulke dierbaare, naauwlyks te confiderende kleinigheden verzekeren my ook al, dat Coosje eigenlyk myne vriendin was. Zie daar, myne lieve, een heele brief, die niemand op de wereld intresseeren kan dan U; doch die u zal intresseeren, om dat myn hart die dicteert. Ik zend deesen direct & zou liefst zo volharden. Maak myn Compliment aan myn Heer uw Vader. Zeg Fransje niets van deezen, doch als zy schryft, sluit dan een bf. voor my in, indien gy het goed vind. Niemand krygt zo veele bven van my in Vlissingen, & daarom moet gy het zwygen. Hiernevens een br. voor een ongelukkig mensch, geef haar dien & zeg haar dat ik zeer bedroefd over haar lot ben. Vaarwel, myn allermeest geliefd Coosje. Denk veel om my. Alles wat uw hart voor my gevoelt, klopt voor u in het hart uwer eige vriendin Wolfje. van huis [Lommerlust], 17 Oct. 1786. |
|