Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekend
[pagina 275]
| |
CXXI. (Wolff & Deken aan den heer A. Loosjes Pz.,Ga naar voetnoot1 Haarlem.)Geëerde Broeder Lietjeszanger!
Groeid Aagt nog zo? wel zeer zeeker, hoe belachlyk hoe mismaakt zou haar anders die vreeslyke lange Neus staan, die zy van u ontvangen heeft; nu past hy by haar Lichaam of hy voor hetzelve gemaakt was. Ja myn vriend, men sal van ons in de jaarboeken getuigen dat wy het zo lang aangenomen en verdedigd gevoelen, alsof in een groot, log, dik, zwaar lichaam een kleine domme ziel woonde, proefondervindelyk wederlegd hebben. Wie toch die ons daar met onzen wel doorvoeden, ouden uitwendigen Mensch, als een welgemeste trapgans door dit traanendal ziet waggelen, en onze volschoone werken van verstand, vernuft en smaak leest, zal de bovengemelde ouderwetsche dwaaling nog langer kunnen voorstaan? Wy bedanken u hartelyk voor uwe VolksliedjesGa naar voetnoot2; dat gy dezelven aan ons hebt opgedraagen, doet ons wel zeer veel eer, maar Loosjes wy moeten U eens plaagen, gy verdiend geplaagd te worden en dat kan men nog al zo van alle schryvers niet zeggen. Zie vriendje, een goed humeur is ook al een talentje dat men zo niet onder de aarde mag begraaven; wy moeten het des gelegenheid geven om | |
[pagina 276]
| |
te werken; maggen wy eens naar het verborgene beginseltje van deze toewyding uwer Liedjes aan ons nedrig gissen? Uwe liedjes hebben genoegzaam denzelfden titel, denzelfden inhout; daar wy nu de eerste geweest zyn, daar wy vrouwen zyn en die hebben nog altyd een streepje vooruit, zou het wat raar, wat dinzig staan, dat iemand, en dat nog wel van uwe sexze, dit navolgde; 't zou net wezen alsof gy dagt: die vriendinnen hebben niet aan haar oogmerk voldaan, ik zal het beter klaaren, dit kan er niet door. Wel - dacht gy - laat ik de Myne aan de vriendinnetjes opdraagen. Dit is zo wat neemen en geeven, die wezenlyke eer weegd de schynbaare vernedering op. Wy schryven elkander niet na, maar wy doen in Companjie en nu is alles in goede orde. Dit is wat fyn gesponnen. Ja, kunstvriend, 't is of wy het zeggen of zwygen toch al zo het beloop van het slim menschelyk hart, en wy vinden er zo weinig zedelyk kwaad in, dat wy U wel durven verzekeren dat wy zodra wy eenen de Ruiter of eenig ander werk, 't geen eenige overeenkomst heeft met de uwe, zullen uitgeven, wy het, zonder de minste bezwaaring van onze geweetens, aan u zullen toewyden en zeggen: Waartoe dit werk u toegewyd,
Wat kon ons hiertoe pressen?
Dit, dat ge een Heldendichter zyt,
Wy heldendichteressen.
Maar welke Lietjes zyn nu beter, welke voldoen beter aan het oogmerk, de uwen of de onzenGa naar voetnoot1. Dit zou mooglyk al vry nauwkeurig te beslissen [zyn], wilde de eige liefde maar buiten 't spel blyven, maar dit babbelachtig bemoeiziek oud wyf de Mond te doen houden is ons werk niet. Wy zullen eerst voor de uwen, dan voor de onzen plyten. Of dit met gelyke onzydigheid geschieden zal, daar voor staan wy niet in; zie Myn Heer een Mensch is zich zelf het naast. Over de innerlyke waarde der Liedjes op zich zelve zullen wy ons niet inlaaten, dat zou ons te ver vervoeren, zeggen | |
[pagina 277]
| |
de Leeraars, wy zullen de Liedren niet in het afgetrokken maar alleen in verband met en betrekking op den gemeenen Man of het volk beschouwen. Wy hadden al in overweging genomen U voor te stellen de titels onzer werkjes te verwisselen en de uwen Economische Liedjes, de onze Volksliedjes te noemen; hier door zouden wy U boven ons al veel toegegeven hebben door nederig te beleiden dat gy de Economie voor den gemeenen of handwerkende Man veel beter in 't oog gehouden had dan wy, en inderdaad wy moesten wel dronken van waan zyn en zot van eigenliefde, indien wy niet van ganscher herten geloofden en beleeden dat de geringe Ambagtsman veel beter drie dan zesendertig stuivers voor een Boekje betaalen kan, en dus eer besluiten om het uwen dan het onzen te koopen. Daar nu het oogmerk is van de gemeene Man geleezen te worden, voldoed het uwe beter aan het oogmerk dan het onzen. Echter de zaak wat dieper en met behulp van het vrouwelyk vernuft, en dat laat een vrouw zelde in de pekel zitten, overwegende beslooten wy om onzen titel te houden en ziehier onze overhaalende redenen. ‘Wy hebben de ambagtsluidjes, de timmerlieden, schoenmaakers en zulk soort dikwyls tegen hunne vrouwtjes hooren zeggen, als die een loodje thee, een vierrendeeltje Booter, een half pondje gort, een pondje vleesch haare Manliefs in rekening brachten: kind-lief dat is maar klungelen, daar blyft te veel aan de Maat en strykstok hangen, dat in 't klein koomt zo duur uit, nù een schellinkie dan een stuivertje, dan een oortje, veel kleintjes maaken een grootje, 't zou ons veel goedkoper uitkoomen, als je wat meer gelyk opdeed; als wy zomers alle weeken van onze winst één gulden bezuinigen, dan kunnen wy tegen de winter wat proviezie van slagt en grutterswaaren opdoen en schoon de eerste uitgaaven wat grooter is, 't koomd toch op den duur beter koop uit. Wanneer wy nu dit eens op hun zedelyk voedzel toepassen, wie zal het dan winnen? Zouden zy ook niet liever, omdat zy het beter koop op den duur vonden, zesendertig stuivers zedelyke proviezie opdoen dan geduurig voor drie stuivers van die waar naar de winkels knungelen. 't Is toch ‘haal op en haal neer’ denken zy. Voeg hier nog by, dat onze gemeene lieden ook haar ambietzi hebben. Zy zyn wel zeer gevoelig op 't punt van fatzoen; | |
[pagina 278]
| |
't geeft hen wel eens zo veel aanzien in hun Buurt dat zy maar zo wat in huis voor 't aantasten hebben dan dat men hen geduurig ziet drentelen langs de straat; nu met een peperhuisje dan met een schooteltje met een half pondje booter. Zo is 't ook in 't zedelyke. Zy steeken de borst wel eens zo ver vooruit, als zy daar Zondags met een groote deftigheid een Boek uit de kas haalen en gaan zitten leezen, als dat imand die inkoomd, daar zo een klein berookt en gescheurd liedboekje op hun tafel zien, daar de kinderen de blaaden uitscheuren 't geen dan al weer nieuwe onkosten maakt. Eindelyk is een Boek van zesendertig veel beter als van drie stuivers geschikt om tot pryzen en prezentjes uitgedeeld te worden en raakt langs dien weg des ook eerder en beter verspreid. En nu vraagen wy u, beminde vriend, of wy geen gelyk hebben dat wy onzen eigen titel houden als ruim zo veel voor de waare economie van het volk gezorgd hebbende in onze meer uitgebryder en kostbaarder liedren dan UEd.? Echter bevatten wy ten vollen het nut en de waarde uwer poogingen. Wy willen u zelf wel toestaan den smaak der Naatie, die toch zo magtig sterk in 't klein vald, zo dat zelf onze voornaamste Burgers byna niets dan weekblaaden, ten minste in Holland, leezen, beter getroffen te hebben dan wy. Wy wenschen U van harten zeegen op uw werk en betuigen in volkoomen ernst voor u de hoogste achting te hebben als Dichter, Schryver, Mensch en rechtgeaart Oud Hollandsch Mensch. Wy beveelen ons in UEds. dierbaare vriendschap. Verzoeke onze groete aan den weleerwaarde Heere Kops en voelen iets aangenaams wanneer wy ons tekene Geachte Kunstvriend
UEd. Dw. Dsen. & vriendinnen
E. Wolff & A. Deken.Ga naar voetnoot1
Lommerlust in de Beverwyk, 4 November 1785. |
|