Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekend
[pagina 262]
| |
CXII. (Aagtje Deken aan den heer Mr. H. Vollenhoven, Amsterdam.)Lieve Heintje.Ga naar voetnoot1
Met zeer veel genoegen heb ik uwe verhandeling over het gebed alsook de aanmerkingen over de zelve geleezen. Jammer maar dat zoort gelyke aanmerkingen meestal oppervlakkig zyn, en ook niet wel anders zyn kunnen; de myne zal thans ook niet anders zyn, daar ik in 't midden van een verhuis Boedel onder het kloppen en zingen van kistemaakers knegts schryf. Daar zyn twee groote waarheden omtrent de leere des gebeds vast te stellen. Voor eerst, dat zy volstrekt verbindend is voor een Christen, zelf voor een StynbartsiaanscheGa naar voetnoot2 christen, vermids zy zonder omkleedsel genoegzaam op ider Bladzyde van het Eeuangelium wordt aanbevolen; ten twede, is het even zeker dat God alle onze behoeftens kend, de zelve kan en wil vervullen, en dat dus onze gebeden even min | |
[pagina 263]
| |
zyne magt kunnen vermeerdren als zyn wil veranderen. God wil, God kan ons het beste geven, ons onze schulden kwyt schelden uit de magt en goedheid eigen aan zyn wezen. Nu is het het waardig werk van den Christen wysgeer te onderzoeken waarom het Gode behaagd heeft ons het gebed als een plicht voor te schryven, en dat waarom kan alleen de aanmerkingmaakers met den verhandelaar vereenigen, dit waarom was eene verhandeling op zich zelve dubbel waardig. Eene aanmerking nog, lieve vriend! Het gebed is eene erkentenis des harte, dat wy alles wat ons nodig is van God moeten ontvangen, eene erkentenis dat wy nu en in vervolg van tyd geheel van God afhangen. De dankzegging is eene erkentenis des harte dat wy alles wat wy bezeten hebben en nog bezitten, alles wat wy zyn aan God alleen verschuldigd zyn, eene erkentenis dat wy van God hebben afgehangen. God nu weet zo wel en zo zeker ons gevoel van erkentenis als van onze behoefte. Dus is er de zelfde rede, die men afleid uit Gods alwetendheid, tegen het danken als tegen het bidden. Bedenkt men dit wel, dan ik kan hier op niet langer stil staan, het gewoel laat het my niet toe. Vergeef my deeze weinige aanmerkingen, meer tegen uwe bestrijders dan tegen u ingericht. Nu keeren wy tot de waereld der lichaamen. Hartelyk zy Mevrouw en UEd. bedankt voor UEd. vriendelyk onthaal, het Fransche mode woord kan ik niet goed spelden. Nu nog één verzoek, zoude UEd. en Mevrouw, de vrienden Nissen het plaizier kunnen doen, aan de wil twyfelen wy geen oogenblik, om in plaats van Zaterdag over agt dagen Vrijdag over agt dagen hun Ed. Huis te helpen inwyden. De Rede is, eenvoudig de volgend, Zaterdag over agt dagen zyn wy in het Waapen verzogt en Nieuwschierigheid is de eenige zonde die wy van Moeder Eva geërfd hebben. Kan UEd. echter beter op eene andre dag, althoos zyd gy welkom aan UEds. hoogachtende vriendinnen en vriend M. Nissen geb. Greeger, E. Wolff geb. Bekker, A. Kwezelia geb. Deken en Ch. Adriaan Nissen. Geschreven onder het Muziek der kastenmaakers in een opgepropt zaaltje met kisten, aan het Huis van Nissen onder het gewoel van | |
[pagina 264]
| |
een rampvolle waereld door UEds. Dw. Dienares en oprechte vriendin
A. Deken.
Amsteldam, 24 Maart 1784.
De gebiedenis, groetenis, dienstprezentaatie en het compliment van alle myne Huisgenooten Heintje... dat kon ik wel denken. |
|