Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekend
[pagina 260]
| |
CXI. (Aagtje Deken aan een predikant te Haarlem.)Weleerwaarde Heer.
Mejuffrouw KopsGa naar voetnoot1 van Haarlem sprekende verstond ik van haar het volgende: Uw Weleerw. had aan haar Ed. gezegd of het waar was dat haar Ed. een byzondere vriendin van Mejuffr. Wolff was, haar Ed. had de vraag van Uwe weleerwaarde met deeze vraag beantwoord: Mag ik wel vraagen of uw daar by belang heeft. Uw Weleerwaardens antwoord was ja; hier op had Mejuffrouw Kops erkend eene bizondere vriendschap met Mejuffrouw Wolff te onderhouden; hierop had uw Weleerwaarden met minen en gebaarden die scheenen te kennen te geven dat gy die vriendschaps verbintennis niet goed keurde, doch dat uwe Weleerwaarde met zyne waarschouwing te laat kwam, geantwoord: Zóó, ik heb de juffrouw reeds lang gekend. Woorden die zeker op zich zelven niets zeggen doch door de wyze waarop ze gezegd worden zeer veel kunnen en ten nadeelen van Mejuffrouw ook scheenen te beteekenen, waarom ik verzoek iets dat ik als Vriendin en Huisgenoote van Mejuffrouw Wolff billyk vordren mag om u de uitlegging van dit zo veel beduidend: Zóó, ik heb de juffrouw reeds lang gekend te moogen weeten, het is zeer bilyk dat daar imand de uitlegger zyner eigene woorden mag zyn hy dat ook is van zyne minen en gebaardens. Minen en gebaardens waarmede de voorzichtige kinderen der wereld meer kwaad spreeken en meer kwaad mede veroorzaaken dan met woorden, waarin men agterhaald kan worden, waarom ik hartelyk wensch dat uw Weleerwaarde als een bedienaar van het koningryk des lichts niet schuldig zal maaken aan zulk eene bedekte en veel nadeel brouwende kwaadsprekendheid; ik die ten minste my ook beroemen kan Me- | |
[pagina 261]
| |
juffrouw Wolff zeer wel te kennen als hebbende zes jaar met haar Ed. huiselyk omgegaan, hebbe alle reden om alle menschen van smaak, deugd en godsvrucht geluk te wenschen met de vriendschap eener vrouw van zo veel vermoogens en van zulk een braaf carakter. Ik verzoek des te moogen weten waarom Uwweleerw. zich zo sterk geimformeerd hebt naar de vriendschap tusschen Mejuffrouw Kops en Mejuffr. Wolff en wat de betekenis van uw Weleerwaardens antwoord zo in woorden als gebaarden was. Dit antwoord is Uwweleerwaarde naar myn gedagten zo al niet aan my, zo al niet aan Mejuffr. Wolff die uw weleerwaarden altyd regt deed, ten minste aan uw zelf en aan uw ampt als bedienaar van dat Eeuangelium, 't welk alle en allerlei soort van kwaadspreekendheid verbied, verschuldigd. Zulk een antwoord kan de agtingwaardige verdediger der Hollandsche Naatie en de Bedienaar van het Liefdenrijk Eeuangelium niet wygeren aan zyne Medeburgeres en in de gewigtigste waarheden Geloofsgenoote, die in de verwagting dat gy met uwe tonge nog gebaardens niet zult agterklappen nog geen smaadredenen opneemen tegen uwen naasten, zich tekent [A. Deken.]Ga naar voetnoot1 |
|