Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekend
[pagina 244]
| |
wy zyn 't nog. Had gy gezien, hoe of wy den winter rondgesukkeld hebben, gy zoud medelyden met ons gehad hebben: ik, van November tot 18 Maart, getobt met zwaare derdendaagsche koortsen; Wolfje verscheidene maalen op de oever van den dood, allerlei pynen en benaauwdheden uitstaande, naardien het gansche zenuwgestel afgewerkt en verwoest is; terwyl ik deeze schryf, legd zy weêr in een benaauwde zenukoorts! Daar is, myn lieve vrinden! geen lastiger otteren, dan het otteren met ziektens. Ons aandoenlyk hart heeft ook magtig veel uitgestaan door 't verlies van onzen leeraar en vriend Van GrouwGa naar voetnoot1. De weduwe gaat te Mai metter woon weêr naar Dokkum, daar haar famielje woond; dat gezelschap zyn wy ook kwyt. Den tweeden April zal eenen Hartman hier zyn intrede doen; indien hy als mensch en vriend, zo bekwaam is, als hy met regt als Leeraar erkend wordt, kan Grouws verlies vergoed worden. Onze lieve vriendin Muusz is maanden agtereen in gevaar geweest, door haar groote zwakheid, om aan 't water te sterven; de vrees hiervoor heeft ons lang geen goed gedaan. Indien het den Hemel behaagd, ons van den zomer wat meer gezondheid te laaten genieten, hoopen wy, ter onderhouding der vriendschap, wat meer Brieven te schryven en te ontvangen. Wolfje zend u hiernevens het u toegezegde, en hoopt dat het u genoegen zal geven; vaardwel! Geachte vriend en vriendin! Groet alle de bekenden, byzonder uw beide geëerde famieljes, en daaronder met naamen den ouden heer V.N., van uwe oprechte vriendinnen
De weduwe A. Wolff & A. Deken.
Ryp, 27 maart 1780. |
|