Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekend
[pagina 238]
| |
XCIV. (Aan den heer Gerrit van Nymegen en echtgenoote, Rotterdam.)Mynheer & Mejuffrouw, zeer geëerde Vrienden!
De tyd, om van huis te gaan, nadert, & gevolgelyk ook het oogenblik, waarin wy de eer zouden hebben, om UEd. te toonen, welk een vertrouwen wy stellen in de woorden van twee brave & allervriendelykste menschen; want wy zullen by u komen, zo rasch als de Rhynsburgsche vergadering is afgelopen; denkelyk in gezelschap der Rotterdamsche vrienden. Wy gaan den dertienden van huis, logeeren te Amstm. by onzen boekverkoper.Ga naar voetnoot1 Wy willen van daar een koffertje aan UEds. huis adresseeren & de andere bagage van Rhynsburg medebrengen. Gy zult ons tog wel een dag of 10 willen huisvesten & logeeren? of wy moesten u heel slegt bevallen. Wat my betreft, gy zult omtrent my spoedig genoeg weten, hoe of ik ben; want ik ben niet anders, dan zo als ik my vertoon. Ik verlang waarlyk, & al heel sterk óók, om nader kennis & vriendschap te maken; onze zienderGa naar voetnoot2 groet u, zo doet ook zyn wyf, het wyf zynes boezems, zo doet ook de beminde van myn hart, de lieve juffr. Muuz, zo doet ook Aagie, &, zo gy het niet euvel neemt, zo doet ook Patrysje.Ga naar voetnoot3 Ik heb gemeend, dat de beleefdheid eischte, UEd. te verwittigen, dat wy uwen geëerden ontfangen hebben, & dat wy goed aan uw huis zullen zenden. Leef zo gelukkig als ik vergenoegd leef, & gy zult het zeer wel hebben. Ik omhels u & blyve
T.T.
E. Bekker, wed. Wolff. Ryp, 10 Augustus 1779. |