LXXXVII. (Aagtje aan den heer J.E. Grave.)
Waarde Vriend!
Zo koomen wy thuis en vinden aldaar twee Brieven van onzen aanstaande jonge man, waarin wy zo veel blyken van waare welmenenheid vinden dat wy niet konnen nalaaten van uwe gulle en vriendelyke aanbieding te profieteeren; over het inliggende Briefje hebben wy een en ander gesprooken doch zonder vrugt, het smart ons dat wy UEd. in deezen geen plaizier kunnen doen; hebt gy ook kennis aan den Heer Tjaart Grashuis beunhaas in kurken, kofty, thee enz.? hy woond op de Keizersgragt by de Westermarkt, die pleegt de lui op de wyze door u voorgesteld nog al dikwyls dienst te doen.
Wy zyn voorneemens donderdag morgen op reis te gaan te half zeeven van hier op Purmerende, dan zyn wy te half negen te Purmerende en gaan van daar te negen uuren op Buiksloot. Wy bedanken u by voorraad voor uw vriendlyk aandenken aan ons, beveelen ons in uwe aanhoudende vriendschap, verzekeren u van de onzen, verzoeken onze vriendelyke groete aan UEds. lieve huisvrouw en zuster en den ingeslootene te laaten bezorgen voor uwe oprechte vriendinnen
Wolff en Deken.
Ryp, 19 Mai 1778.