Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekend
[pagina 225]
| |
in sleepend rouwgewaad passeerende niet by u aankwam, daar ik zo tegen een slee ben & daar in myne floersche Equipage de straaten onbruikbaar zyn. Toen ik retourneerde zou ik vast gekomen zyn, dog de dood van eene myner allerdierbaarste zielsvriendinnenGa naar voetnoot1 zo plotseling hoorende in haar huis, daar ik zo vol verlangen om haar te zien in kwam loopen, heeft my zo bitter bedroeft, & zo afgryselyk doen schrikken dat ik nu zelf nog geen lust hebbe om een letter, zelf aan haaren ontroostbaaren man te schryven. Och Grave, laaten wy onze weinige & onzekere oogenblikken niet verbeuzelen in elkander te verdenken omtrend elkander! Ik betuig u heiliglyk dat ik zo veel van u houde als ooit, & dat het my smarten zoude indien er by u iets omtrend my zat, doch ik denk het niet langer. In 't laats dezer week gaan wy naar SparendamGa naar voetnoot2 voor een week of vier. Het rytuig zal ons van de schuit haalen & wy ryden spoorslags voor den donker heenen. Ik hoor met leedwezen dat myn kleine mannetje zo zwakkelyk blyft, & wensch u van harten beterschap met het zoete kind & dat alle de uwe wel vaaren. Ons huisselyk geluk is groot & blyft ons even aangenaam op den duur. Wy hoopen dat onze lieve vriendin, uwe braave Zuster, zo ras het voorjaar aan koomt, daar getuige van zyn zal. Ons huis & ons hart is altoos open voor U & haar & wy verzoeken haar in voorraad. Leef gezegend met al de uwen, groet uw lief klein vrouwtje voor ons als ook uwe zuster & geloof dat gy geen opregter noch genegener vriendinnen hebt dan
Wolfje & Deken.
Ryp, Zondagavond 23 Nov. 1777. |