Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekendLXXXI. (Aan den heer J.E. Grave.)Geeerde Vriend!
Indien ik uwen van 9 Nov. niet beschoude als eene vriendelyke badinage, ik zou hem niet beantwoorden dan om u te toonen dat hy my zeer zeldzaam toeschynt & eenige uitdrukkingen bevat die ik niet weet overeen te brengen met die heuschheid die u de fatsoendelyke man - die u onderscheid van den Snoeshaan. Lomp noemt u my enz. maar 't is raillerie; ik kan ten minsten niet denken dat het u ernst is. Myn oogmerk was u te komen zien, doch ik heb zo veel goede bekenden in Amst. dat ik altoos gezien worde & dat neemt te veel tyd, als men maar zo kort in de stad is, om allen te bezoeken. Het slikkerig weer, myn afkeer van een slee, | |
[pagina 223]
| |
de onvoegzaamheid om te voet te gaan: zie daar, deze beweegreden hebben my lomp gemaakt. En ik nam terstond de occasie waar om u daar over myn excuus te schryven. Hoe 't zy, wy denken op maandag uit Utregt (waar wy morgen gaan logeeren by Proff. Hennert)Ga naar voetnoot1 te Amst. te komen & nog dien zelfden nadenmiddag ons excuus te herhaalen (ofschoon ik nog gepokt noch gemazeld hebbe) want ik zou om niets my schuldig willen maaken aan lompheid, omtrend iemand die ik hoogagt & van harten zeer toegenegen ben. Wensche u & al de uwe het beste in allen opzigte & tekene my
Uwe opregte Vriendin & dienaresse
De Weduwe Wolff. Woerden, 13 Nov. 1777. [Aagtje vervolgt.] |
|