LXXX. (Aan den heer J.E. Grave.)
Gy zyt veels ten goeden man om my kwalyk te nemen dat ik my niet geruïneerd heb met sleegeld te betaalen of myn treur gewaad in zulke eene beestagtige kladdigheid te bederven. Ik ben nergens geweest, maar als wy weerkomen kom ik u excus vraagen voor myne zuinigheid in deezen.
Alle de vrienden groeten u hartelyk, zo doen wij ook. Nou wees maar niet boos op ons, schryf liever eens een grooten brief aan ons. Kus, myn vriend de uwen voor my & geloof dat ik ben
Uwe waare vriendin & dienaresse
De Weduwe Wolff & Agatha Deken.
Woerden, 29 Oct. 1777.