Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekend
[pagina 203]
| |
LXIX. (Aan den heer J.E. Grave.)Waarde Vriend!
Ik kan u niet uitdrukken met hoeveel genoegen ik de verbeteringen door u in mijne Poëtische vodden gemaakt, plaatsen zal! Ik hoop u te toonen dat ik de Leerzaamheid zelve ben; & dat ik myne eere stel in wyzer te worden in wat opzigt ook. Geef u tog geene moeite voor my, dan, als gy eens lust er toe hebt, & niets beter te doen dan my te verpligten. 't Is my ontschooten dat gy den zin niet gevat hebt: ‘Hy zelv' heeft het gezegt’. Ik zal u iets herinneren, & dan denk ik dat gy dit een trek van Frans Hals zult noemen. Gy weet dat de Leerlingen van Pythagoras zo grooten eerbied hadden voor hunnen Meester, dat zy gewoon waaren te zeggen: ‘Hy zelve (de Meester) heeft het gezegt’. Daar ik nu als Christinne, die volmaakt overtuigt is van de waarheid des Evangeliums, spreek; daar ik zeg: ‘de Reden hoopt het’ dunkt my dat er geene duisterheid zyn kan in dat ‘hy zelve heeft het gezegt’ wyl ik er niemand door kan verstaan, dan onzen eeuwig gezeegenden Zaligmaker - onzen Meester, die ons eene Leer, uit den hemel mede gebragt, verkondigd heeft. Zyt gy voldaan? Zo niet, cede! De Franschen noemen sein het geen wy eigenlyk schoot noemen, want boezem is gorge als men net spreekt. Ten minste, het zwellende gedeelte des boezems noemt men altoos gorge, daarvan, in onze modieuse taal, tour du Gorge, als men van die strookkant of kamersdoek spreekt, die de zedigste dames onder een gaazen halsdoek dragen, om niet al te gevaarlyk te zyn by mannen, die aan het naakte niet gewoon zyn. Hoe 't zy, de frase deugt niet, zy is degoutant; & schoon ik de Dichtresse der Natuur hoop te blyven, zo zal myn smaak my wel altoos alles doen vermyden dat in zig zelve rebutant is. Dat men schildert (een Poëet schildert) moet natuurlyk zyn; maar men moet geene dingen schilderen, die de welvoegelyk[heid] stooten. Niets is natuurlyker dan een dronke boer die spuugt, of een Matroos die een meisje lompe caresses doet. | |
[pagina 204]
| |
Ik durf u egter verzekeren, dat ik zou bedanken om die vuiligheden te schilderen. Men moet de Natuur altoos van haare bekoorlyke zyde zien: & zyne opvoeding tot in zyne werken doen doorstraalen. De taal van 't hart te spreeken is 't werk der Likkers niet, 't is hun sterkte ons, naar de strikste regels der kunst, & taal te verdrieten of ten minsten onaangedaan te laaten. De Bespiegelende kennis der Driften stelt ons niet in staat om die natuurlyk uit te drukken: men moet byvoorb. de Liefde kennen & noodzaakelyk een gevoelig hart hebben, zal men eene Rachel of Cootje van Beyeren schryven, zo dat zy behaagen. Men moet zyn vader zo teder beminnen als ik om een jaarvaers te kunnen maken, dat, in weerwil van fouten, het hart roert. Men moet een medelyde ziel hebben, om ‘Deken in haar wiegie’ zo af te beelden dat het hart week word. En die Dichters die deeze vereischten hebben, kunnen zich (voor al in 't vuur der compositie) niet verlaagen tot die noodzakelyke wissewasjes, waar in al de sterkte der Likkers gelegen is. Zo men het er naderhand, als de verbeelding verkoelt is, in kan brengen, is het iets fraays: doch iets fraays van den laagsten rang. Hoe vind je me? ben ik niet een regte vrouw? tegenspreekster is hare name. Ja, man lief! ik agt u genoeg, om luid by u te denken. Ik durf u ook zeggen, dat zo onze vriendin opgeleid waar tot studie, ik meen die studiën die de vrouw passen, & geene afgetrokkene oeffeningen of methafisische bespiegelingen, zy zou v. M[erken] & mij agter zich laaten. Haar geest is veel grootscher als die der eerste, & hy is veel bedaarder dan die van de krabbelaarster deezes. Doch zy heeft niets dan zedelyke theologie gelezen; & Wolfje heeft zedert haar tiendejaar tot op heden bykans niets anders gedaan dan gelezen, het geen er keurlyks in drie taalen over allerleye onderwerpen en in allerlei trant geschreven is. Kind, je weet niet half wat een verweerde savante je aan je tafel gehad hebt! & ik hoop dat je 't nooit zult weten: want zie, dan was 't mooy er af. Eene vrouw die in zeker fatsoen leeft mag alles weten, doch ze moet haare geleerdheid zo zorgvuldig verbergen als een Sociniaan zyn gevoelen in een Rechtzinnig Land. Vergeef het my! maar ik moet wel eens stilletjes lachen als ik hoor: dat's een bekwaam mensch, & 't komt uit op eenige lectuure onzer oude & hedendaagsche Poëten: of op de fyne | |
[pagina 205]
| |
onderscheidingen van een dt of d, t! En met dit al, een druppel gezond oordeel is oneindig meer waard dan een heidelberger vat vol Geleerdheid (hoe smaakje die gelykenis?) Wel nu! ik wagt uw Formulier gebedje! als je zwygen kent, & my niet verdoemen, zal ik u eens eene geloofsbelydenis copiëeren, die nog wel op zyne benen staat: ik zeg niet dat het de Santhorstsche is. - Laaten wij voorts yder (als vrye Nederlanders) onzen eigen weg naar de Gelukzaligheid in vrede gaan! wy vervloekte ketters zyn helaas zo strikt Redelyk in ons geloof dat er geen verzetten aan is dan door overtuiging. Ik heb in myne godsdienstige begrippen gedaan als Descartes in zyne Philosophie. Ik ben begonnen met ‘wie weet of het zo wel is’. Twyffelen is de eerste stap tot waarheid: & ik heb gezien dat het Evangelie een Goddelyk boek was.... doch gij weet nu al, geloof ik, dat ik een droevige Sectaris ben. Nog eens! haat ons niet, bid voor ons, & zoo wij het licht onzes geoefenden verstands volgen, zoo wij den weg der deugd bewandelen, & J.C. als onzen Zaligmaker eerbiedigen, zullen wy net op die zelfde plaats komen daar braave Rechtzinnigen insgelyks landen zullen. Ik ben maar regt bly dat je weer zo balsemiek op my & myn eige lieve Deken zyt! niet geheel uit het zondig eigenbelang; maar ook omdat wy u waarlyk distingueeren uit dat Legio dat men goede vrienden noemt. Hoor Graafjelief! ik kan thans niemand beleefdheid doen; & juist verdien ik uwe agting omdat ik u niet zeg waarom.... Hier zweeft een diepe zucht over dit ledige plaatsje! maar zo je credit voor me hebt is 't wel & ik zal me laate vinden. O, ik zal nog eens deuren & vensters openzetten om u & de uwen & nog eenige lieve vrienden te ontvangen. Want zie, men heer, ik ben van geen schorrimorri, risken rasken, haksken paksken, doch met dit al nu kan ik maar (vernedering voor zo een trotse meid) ontvangen. Als we een jaar of zes van hart tot hart hebben omgegaan zal je het weten. Ja myn braave lieve vader zou, zo hy u eens ontmoete, met zeeuwsche-vaderlyke liefde bedanken, voor dat je zyn lieve gunstelingie, dat Betje daar hy zo grootsch op is, op zulk eene broederlyke wyze behandelt. Weet je wat, ga ereis naar Zeeland, & zo je ooit met meer vriendelykheid door een ryk fatsoendelyk man op een | |
[pagina 206]
| |
zeer mooye plaats ontvangen zyt, zeg me dan je vriendschap op. Zie, zo leef ik met Vollenhoven, met Waardenburg & zyne vrouw, met Prof. Hennert enz. want ik kan meer niet, & deezen zomer zend ik myn Heer & Mevr. v.d. Mieden naar ‘Altydwel’ om intrest te ontvangen. Nu! Sultan Slim groet myn byslaapie,Ga naar voetnoot1 & het kleine zoete vrouwtje & me vryertje, & alle die van uwen huize zyn. Ik ben meer dan gy nog weet uwe opregte & in al wat u betreft, hartelyk deelnemende vriendin
Wolfje. Beemster, .
P.S. Ben ik nou niet balsemiek dat ik zo gaauw schryf? zoud gy den inliggenden wel eens laaten bestellen kunnen door uw zoon de tekenaar. |
|