Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekendLXVII. (Aan den heer J.E. Grave.)Myn waarde Vriend!
Wel man! dat is al een heel balsemiek Briefje! zie, al hielt gy my, nu en hiernamaals voor een regte babbelaarster, dat geef ik er aan. D [eken] ‘ondankbaar.’ ‘D. hare (zo genaamde) hartvriendin verraden.’ Ei lieve! is er nog wat meer in de winkel van Satan Rex om haar zwart te maken? laaten de vrienden maar opkomen; Wolfje ziet uit eigen oogen & D. zal het zelfde caracter behouden. Ik weet niet of Gy nader communicatie hebt met myn Heer en Juffr. R. als ik ooit zal verkiezen, maar dat D. noch ondankbaar noch verradersch is, daar ben ik gerust op. Hede! 't zyn groote zaken eens van een d een t of wel dt maken! (en dat rymt zo waar!) Word boos, smyt de brief op 't vuur, kyf op me, zeg dat ik ongelovig ben, enfin doet alles wat de booze natuur je ingeeft (ik zal dat wel in zijn oude plooy krygen, denk ik). Maar D. die ik gezegd heb: gy zyt my lief & waard, moet ik verdeedigen; en dewyl gy haar beschuldigt, kunt gy my niet kwalijk neemen dat ik my by U adresseer. D. heeft my eenvoudig toen ik een dag of twee in de stad geweest was gevraagt: ‘Wolfje heb je toen niet een bf. onder couvert van TjallingiusGa naar voetnoot1 gekregen?’ - ‘Neen.’ - ‘Dats raer, ik | |
[pagina 195]
| |
dogt het vast.’ - ‘Hoe vraag je my dat zo, was hy van u?’ - ‘Neen, maar toch ik weet dat hy u gezonden is.’ - ‘Wel, dan zal hy van je groote vriendin S. zyn: ontveins het niet: ik zie het al.’ Ik maakte daarop eenige aanmerkingen, die my zeer billyk toescheenen. D. hadt de edelmoedigheid om haare (zo genaamde) vriendin, geheel & al, van malice vry te spreeken & alles te doen wat zy konde, om deeze vryheid, omtrent my als een Pasquil (namelooze Brieven zyn, veel al, niets anders) gebruikt te verschoonen. Wat ‘verradery’, ysselyke uitdrukking! ligt daar nu in? Waarlyk, myn oogen zyn niet fyn genoeg om er iets van te zien. En wat de ‘ondankbaarheid’ betreft, die zal niet veel wezentlyker bestaan. Want ik geloof niet, dat R. juyst in zulke opulente omstandigheden is, om iemand zoodanig te kunnen maaken, & D. is zeker te zeer boven haar lot verheven, om verpligtingen van dien aart aan iemand te willen hebben. De Brief van D. (ik blyf daar by) waar gy op doelt was inpertinent doch met R. & zyn Vrouws goedkeuring zo geschreven. Ergo! en ook, D. rechtvaardigde zich daar in, van iets dat men my had wys gemaakt. Gy laast myn antwoord. D. heeft, door edelmoedig schuld te bekennen & zich te schamen over haar voorbaarigheid, my alle voldoening gegeven die ik konde eischen; zo dat die zaak is afgedaan. En ik koom er voor uit (zo als dat braave lieden past) dat ik D. in myn hart lief heb gekregen; dat ik haar hoog agt om meer goede qualiteiten als ik ooit in één mensch ontmoette. Ik weet welke aanmerkingen, myn vriend, men over my maakt: ‘ik hou te veel van my zelf’ niet waar? Doch zy, die zo oordeelen, kennen my alleen ver genoeg, om te kunnen zeggen hoe ik gekapt & gekleed ben, & hoe ik er uit zie. Ik ben ook zeer onverschillig omtrent het oordeel, dat kwalyk gezinden over my vellen. Geen vrouw die den regel harer daaden vindt in haar eigen hart, & dat hart leidt naar de lessen des Evangeliums, stoort zich veel aan malle praatjes van lieden, die haar niet kennen, & laag of inpolit genoeg zyn om beleeftheid & voorkomende inschikkelykheid met styve Pedanterie te beantwoorden. Wat betreft die voor my zo lastige avond. Nooit had ik gedacht dat ik ‘U verlegen had gemaakt, door myne onverschilligheid & koelheid - terwyl zy nog vriendelyk | |
[pagina 196]
| |
waren.’ Ik kon de menschen niet, & vond het onbeleefd, dat zy juist tot den laatsten mogelyken tyd hunne visite hadden uitgesteld: me dogt lieden die zo wel geintentioneerd waren dat zy my een nameloozen bf. konden schryven, zouden niet verzuimd hebben dat mensch te komen zien & te leeren kennen. Van hunne vriendelykheid kan ik my niets herinneren: integendeel, had ik, om niet in slaap te valllen, de vriendelykheid op uw verzoek & D's aandrang iets te reci.... 'k wil zeggen kunsten te doen voor een ventje dat zyn pypje rookte, zyn glaasje dronk, maar my geen een eenig woord adresseerde zo min als zyne Geleerde vrouw. Word dan weer goed op D.; 't is omtrend al zo, zegt gy & op myn bede is het excuus aangenomen. Hoor Man! ik agt u hoog maar juist daarom geef ik u de moeite van deezen te leezen & my om hem te schryven. Geloof my dat dit waarachtig zo gebeurt is met D. Gy veroordeelt haar! & dewyl zy aan my eene vriendin heeft die haare waarde kent, in weerwil van die wissewasjes die de zotte groote waereld ons byzette, zo moet ik haar regt doen, buiten haar weten. D. is my waarlyk dierbaarder dan zy zelf nog weet. Ik ken de waereld genoeg om overtuigd te zyn dat er maar weinig zulke menschen zyn: myne vriendschap is niet romanesq. Deken heeft zeker haare onvolkomenheden: ik heb ze gezogt & gezien, met oogmerk om haar, zo als zij mij, wyzer en beeter te maaken; maar haare gebreeken zyn noch valsheid noch ondankbaarheid. Evenwel, zo Gy met Aagje liever niet dan al verkeert by occasie, yder zyn zin; & ik zal daarom altoos met dezelfde erkentelykheid omtrend u, voor beleeftheden waarop ik roem, gedenken, & Deken zal myn hart en armen altoos openvinden om haar te ontvangen, want ik heb haar lief. Nu wat aêrs. 'k Dankje man! 'k dankje voor je wensch dat ik met Deken voorzigtig en vrolyk de haven mag bestevenen. Dat zal wel gaan, denk ik! ten minsten ik heb al eenige klippen en banken gezien, en er, schoon scharp by af, door gestuurt. Wil je ook, eer je de redersceel krygt (de beste stuurlui staan toch aan land!) eens zien hoe wy 't eerste jaar vaaren? Zie vriend! Toen ik schreef, dat Troostje in de kajuit & Jagt boekhouwer was, meende ik daar niet mee dat Deken & ik nog niet een togtje apart, voor eige rekening | |
[pagina 197]
| |
zouden doen: want dan zou ik je gefopt hebben. Wy doen niet in contrabande: neen maar evenwel nochtans en des al niet te min Ik hebbe geen belang dan t'saam met myn vriendin.
Ik denk half dat je vrouw en zuster ontslapen zyn, want er soude anders nog wel een goendag voor Wolfje overschieten. Troostje schryft charmant; & Deken heeft ten minste in dit Engelagtige mensch eene opregte vriendin: denk hoe lief ik dat kleine schelmpie most hebben. Zy loopt hoog met D. dat verzeker ik u, man! Aagie heeft my gezegd (was dat waar!) geschreven dat zy by u chocolade had gedronken. De lieve ziel denkt dat er geen wolkje aan den horison uwer ziel is omtrend haar. Ik zal haar niet ontrusten door haar dit te comuniceeren. Juffr. R. zal ik by occasie afbetaalen; ik ben aan geene onbeleefdheden gewoon als ik beleefd ben. Heintje V[ollenhoven] heeft my al geschreven over L.F.v.B. [le Frank van Berkhey]. Ik heb braaf gelachen over dat wyfGa naar voetnoot1 N.B. en 't is een vrouw dat een fatssoendlyk man in zyn kamisool sak zou steken, en de knoopjes toedoen! T' is me toch regt troostelyk dat al die duivelderage met R. enz. enz. my niet geheel uit uwe gratie heeft gebruit. Ik kreet myne ‘schoone doordringende oogen’ uit als ik dat moest beleven. Niet, men kostelyke menheer, dat ik eenige desseinen op je persoon heb; och neen, maar toch ik wou R. en zyne vrouw niet graag die triomf geven. Nu wensch ik je zoo onbegrypelyk veel zegen & gezontheid, dat je in de eerste 50 jaar geen nood hebt. Zyn dat geene hartbrekende woorden? Ik begryp wel, dat je voor eerst niets te schryven hebt zo min als ik, maar gaat nou niet heen en vergeet Wolfje glad en al. Of wees niet als een razende bul tegen my, omdat ik myn vriendin verdedigd heb, want kyk, dat zou niet heel balsemiek van je zyn. Myne vaerzen ben ik te lui om te copiëeren, daar kom je wel af, man. Ik heb wel nutter werk te doen. Ra, ra, wat is dat? Alsje eens so soet bent als een uleveltje, zul je het ereis weten, & nu genagt Sultan Slim van Wolfje. Doch! & nu ga ik met myn | |
[pagina 198]
| |
Aagie nog wat praaten & dan nagt goeye nagt. Gy tekent uw brief niet? Ik wil geen breekspul zyn. Leef gelukkig.
In myn Leuningstoel in 't begin van Jan. 1777. |
|