Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekend
[pagina 186]
| |
LXV. (Aan den heer J.E. Grave.)Myn waarde Vriend!
Vier dagen na hy was afgezonden ontving ik uwen geëerden, die my over de meeste N.H. posten, rykelyk met schulden bezwaart, thuis kwam. Een Brief van u is my zeker drie schellingen waard; doch als ik ze buiten uw kosten voor 1/6 dier som kan krygen, als hy in de kast op Purmerende werd gedaan, kunt gy als een goed Econimus my niet kwalyk nemen dat ik met myne zuinigheid op de proppen koom. Zie Man! ik wou by u niet graag voor een kwistgoed te boekstaan - & hier meê is dit praatje uit. Dat CraigGa naar voetnoot1 u bevalt versterkt my in de gedagten dat gy een man van verstand zyt, want ik heb nooit van zulke lieden dan juichende goedkeuringen over die vertaaling ontvangen; & de voorrede wierd een chef d'oeuvre genaamt by hen, die door geen godgeleerde Brillen zien; 't zy door Luter, Calvyn of wie al meer? - geslepen! Rousseau is in veelen opzigte myn schryver. Hy twyfelt wel eens, maar nooit spot hy; & men ziet dat zyn eerlyk hart de bron zyner schriften is, ook dan als hy naar myn besef bitterlyk doolt. Buitendat is hy de Eerste schryver onzer Eeuw & laat een veragtelyke Voltaire zo ver beneden hem als auteur als hy hem overtreft in alle die deugden waardoor Rousseau uitmunt boven de meesten onzer. De abt ken ik zeer wel. Jammer dat het in de vertaaling niet te leezen is & het Hoogduitsch versta ik niet genoeg. Ik ben knorrig op Aagje & op CareliusGa naar voetnoot2, omdat zy nog niet aan myne intentie voldaan hebben omtrent de vaerzen. Indien gy my de eere wilt aandoen, om ze met het oog van een nydige kunstbroeder te beschouwen, & er de vlekken in aan te wyzen, zult gy alles lezen zo dra ik de uitgeleende copiën thuis heb die thans te | |
[pagina 187]
| |
Wyk, & te Alkmaar & te Amst. zyn; doch zo je daar te lui toe zyt, zal ik, zo dra ik tyd heb, een schempdigt op je maaken zo groot als de Concordantie van Trommius. Hoe! zou jy my niet als een vader willen behandelen, daar ik zo brieskend graag leer? En nu heb ik myn pen expres eens vermaakt om het overige uws Brief te beantw. Ik zal het je Man eens heel Balsemiek zeggen wat my er van dunkt. Ik denk dat gy my hebt leeren kennen voor een goedslag van een mensch; dat myn hart in Zeeland verdiende gemaakt te zyn, zo het dus niet ware; dat ik des om lief noch leed veins; dat ik niet in staat ben om ooit uw & der uwen onbetaalbare heuschheden te vergeten, dat ik verlang om ze zo veel ik kan te vergelden: met één woord dat ik een plaatsje verdien in uwe vriendschap. Hou dit in 't oog want ik ga er uit redeneeren. Deken heb ik lere kennen voor een zeer braaf verstandig mensch; zy heeft buiten dat, iets dat my behaagd; ze bemint my; & ik betuig dat zy de éérste plaats in myn hart heeft. Ik moet des, buiten haar weten, U toonen, dat ik het met u niet eens ben over haar. ‘Deken heeft waarlyk geen tyd gehad, & NB. my nooit dan des nagts geschreven’. Hoe kunt gy dan haar wegblyven aan eenige andere oorzaken toeschryven? Troostje heeft (want wy zyn lieve vrienden & schryven aan elkander) my verzekerd, dat Deken zo goedig & megaande is, dat zy, by zulke verguld partyenGa naar voetnoot1 alles verwaarloost, om toch haar baas & vrouw te hulp te komen. Alle week slaapt Deken een nagt met Troostje by (zo als ik haar noem tusschen ons) de Prinçes van de Buitenkant; om de verre weg; & schoon Deken & Troostje het over my zo volmaakt eens zyn, is het natuurlyk dat zy zo eene vriendin immers die de myne zoo sterk is, gestadig zou bezoeken, al ware het maar om over Wolfje te praaten; maar in dien tyd heeft zy T. haast niet gezien: bygevolg, niets, niets ter waereld, dan tydgebrek is oorzaak dat Deken omtrend u niet zeer wellevend heeft gehandeld. Laat ik des het genoegen hebben om haar by u te rechtvaardigen. Of gy 't gelooft of niet, Deken houd ontzachelyk van u en dat doe | |
[pagina 188]
| |
ik ook. Was ik niet overtuigd, dat zy niet gekend heeft, ik zou de eerste zyn om haar te condemneeren, & haar, als een vriendin te zeggen: ‘Aagje lief, je doet slegt: dit gedrag omtrent een man waar aan wy beiden voor eeuwig verpligt zyn, is ondankbaar.’ Redeneer maar uit myn caracter & gy zult weten dat ik zo doen zoude des te meer, omdat ik er waarlyk boos over zoude zyn. Dat point is des, hoop ik, afgedaan. Gy noch ik zyn lieden die ons met praateryen & wissewasjes kunnen ophouden! Onze jaaren zyn er minder oorzaak van dan die redelykheid welke wy bezitten. Ik zou u des met niets van dien aard moeyen, maar ik moet Deken regt doen, & wel by u, om dat het my smarten zou dat gij niet zo dagt over Deken als zy verdient. Vergun my des nog een oogenblik gehoor. 't Is onwaar dat Deken om my ‘haar andere vrienden, die het wel met haar menen & niet gek zyn’ (zo als gy u uitdrukt) als vreemd behandeld: 't is ook onwaar dat Deken my ooit iets dan goed gezegt heeft van die vrienden. Gy spreekt in algemene termen, maar gy doelt eigenlyk op R. & zyn vrouw. Dat verstaat zich: want by Carelius komt Deken als voorheen, doch ze kwam er nooit druk, maar ik veragt juffr. R. met al haar savantery: & haar pedant manneke insgelyks, zo zy u niet verhaald hebben, waar over er zekere verwydering is tusschen hen & Deken. Deken is zo zeer de vriendin van juffr. R. geweest, dat zy my gedwongen heeft aan haar een lieven brief te schryven waar in ik haar ‘reden gaf, waarom ik haar by u zo geretireerd had behandelt, om dat ik door D. verstaan had dat haar dit bedroefde.’ Die aller heuschte brief is op eene zo inpertinente wyze beantwoord dat ik hem aan Deken heb gezonden. 't Is natuurlyk, dat D. geraakt is door de wys, waar op juffr. R. my heeft beantw. & dit kan geene harmonie maaken. Zie daar zo is de zaak waarlyk gebeurt. Kunt gy des myne verstandige vriendin van onverstand in deezen beschuldigen? Voeg hier by dat Juffr. R. en G. nydig zyn om dat Deken my boven haar stelt. Maar is de smaak niet vry & zou Deken dit niet kunnen doen, of moest zy dan haare andere vriendinnen verongelyken? Ik zie dat gevolg niet uit de stelling. Hoe! zou ik myne de Gorter, myne van de Mieden, & wie ik jaaren herwaards | |
[pagina 189]
| |
beminde, ongelyk doen als ik een mensch leer kennen dat my méér dierbaar is geworden dan zy my ooit waaren? Zou ik myn hart van haar trekken als ik er eene vriendin de éérste plaats in geef? Zie zo is het met Deken insgelyks; & zie ik er uit, dat niemand dan Troostje edel genoeg denkt om Wolfje een geluk te kunnen toestaan zonder het te benyden. Aagje heeft regt (excuseer my zo ik hier van u verschil!) om aan my, die zy boven de heele waereld lief heeft, al haar vertrouwen te geven: zy mag des in myn hart alles uitstorten wat het haare inheeft, te meer daar zy nooit iets ten nadeele haare (ik zeg zoogenaamde) vrienden heeft toebetrouwd. Wat heb ik ooit aan juffr. R. misdaan dat zy my zo onwaardig beantwoord heeft: & wat ligt my haar of haar man in den weg, had ik om Deken haar niet te gemoet gekomen? Franchement gezegd, R. en zyn vrouw zouden nooit van myn smaak zyn. Ik heb altoos met gulle welopgevoede fatsoenlyke lieden verkeerd & zo ik eens door schyn van 't geen my Best scheen verleid was, ik zag zo dra niet beter of 't was afgedaan. Ik hoop des (om uw scheepstermen te agtervolgen) met Deken door banken & klippen zo voorzichtig & tegelyk aangenaam het scheepje de vriendschap te stuuren, dat wy de gewenschte haven inzeilen. Wil je kaptein zyn 't is wel, geluk met je baantje, wil je niet anders dan een portie scheeps, ook wel. Gy zult Troostje in de kajuit vinden, want die wil absolut mee & onzen JagtGa naar voetnoot1 is boekhouwer in onzen dienst. Gans bloed wat zal ik op den uitkyk staan, en zo er kapers aan boord durven komen, ik zal ze dat wel afleeren: die als vriend ons komt prayen is welkom. Zie daar een Epistel die nog zo al wat in heeft, dunkt my. Mag ik u bidden, hoe gy over D. denkt en wat U in haar mishaagd, reken het my niet toe; want ik kan onmogelyk anders dan uwe hoogagtende vriendin zyn: & zo dra myn Lot gunstiger word zal ik het toonen, zo lang: ‘genade & geen recht.’ Groet de Dames allerhartelykst, ik verlang naar brieven van beiden. En nou myn kostelyke men heer, versmaa me niet met myn | |
[pagina 190]
| |
chocolade, 't is Zeeuwsch, puik puik, schryft myn vader. Drink, dat je de Heer zegend. Adieu nogmaal
Altoos dezelfde
Wolfje. 28 Dec. in myn leuningstoel.
NB. Ik heb in geen 3 weken van Deken iets gehoord. |