Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekendLIX. (Aan den heer J.E. Grave.)‘Goeye morgen myn Heer Grave, goeye morgen lieve Dames.’ - ‘Ha! Wolfje, dat hadden wy niet gewagt; 't is pas zeven uuren.’ ‘Ja! ik ben een heel wonderlyk kind, zie; ik woon buiten, & wat weten we daar van complimenten of Etiquettes? Ik kom ook, ziet gy, en profond negligé zonder de minste grace, & heb al ontbeten ook; anders zoude ik gaarn dat kopje van myn lieve Hansje (zo noem ik de zoete meisjes die Johanna hieten) zo maar eens opslurpen. Nu ja, eens is geens, met je permissie, myn zoete schat!.... Zie, zou ik, zo nu de commissie door myn pen niet uitgevoerd wordt, zo, of zo omtrent by u, mijn geëerde vriend, komen inloopen? Wat denkt gy er van? “Maar hoe zo vroeg?” Luister, manlief! Ik verwagtte deezen morgen vroeg een Brief van Wyk te Duurstede; & dewyl die Brieven altoos aan myn hart geadresseerd worden, zeide ik tegens de Dienstbare: (zy die water giet op de handen des Priesters ende op de handen uwer vriendinne): Kind, zo morge | |
[pagina 173]
| |
de Man der Metzelinge een brief voor my uit de stad is medebrengende, kom & vertraag niet, breng hem my op myn Bed; & zo ik slaap maak me wakker; zo zeidde ik ook tot den man myner jeugd; hy die my is als een vader. Dit nu geschiedde alzo. Want toen de Dag was opgestanden, kwam myn goeije Domine in myn slaapkamer: “Betjelief.” Betjelief hoorde niet. “Schatjelief, slaap je nog.” “Wat is 't Wolfje?” “Een brief; kun je wel zien. Doortje maak een vengster open voor myn vrouw.” Weg ging de Eerwaarde, & ik hemelsch vast denkende dat de Brief van myn eenige Boesemvriendin was,Ga naar voetnoot1 - myne de Gorter, nam hem aan en om hem niet te verliezen in myn Bed; & ook, misschien uit zekere fyne vriendschappelyke-zielswellust, schoof ik hem juist by myn hart in myn boezem. Ik weet niet of gy zulk een vergiftige Misticq zyt op het stuk der vriendschap (ik denk het niet) als ik ben, anders zult gy dit nog al inschikken aan een vrouwtje, dat geen attachement heeft dan 't geen de sneeuwwitte vriendschap voortbrengt. ô wat ging myne verbeeldingskragt wandelen! ik wist de inhoud, dogt my, verlangen naar my - klagten over de verre afstand.... intime confidences.... zwakheden.... 't verhaal van duizend voor my interessante beuzelingen.... zie 't was of ik myne vriendin zelf aan myn hart gedrukt hield; - of ze haar ziel in de myne smolt. Na zoo enige menuten gelegen te hebben, stond ik op, & klede my, ver genoeg om gezien te kunnen worden.... Hemel! 't Was geen brief van Mientje-Pietje! Maar! van wie? van een man die ik zo hoogschat & wiens vriendschap ik hoop dat de tyd my geeven zal. Nog bleef hy toe, ik ben er zeer voor, om uit hetgene my aangenaam is alles te trekken wat er op zit; by gevolg - geen brieven van waarde vrienden ter loops leezen. Oordeel of ik u distingueer! Moest uw visite my niet zyn afgevallen, daar ik vast meende dat zy het was die ik liever had als ik kan uitdrukken? - Evenwel neen; gy waart my van harten welkom. Gy trooste my zelf over 't gemis myner Vriendin. En nu zal ik dien voor my zo aangenamen brief eens wat regelmatiger beantwoorden, dan ik tot dusverre deezen aan u schryf. | |
[pagina 174]
| |
Niets is my aangenamer dan te zien, dat Gy goedkeurt de wyze waarop ik een Brief hebbe beantwoord die waarlyk Brutaal is; waarover gy eenigzinds kunt oordeelen, door de staaltjes daaruit, aan de vinnige schryfster, gecopiëerd. Nooit heeft een vrouw van fatsoen en opvoeding zulk een brief ontvangen van iemand, die zy nooit beledigde; dit is by my vast. En zo, (ik durf dit U wel zeggen,) ik dat zagte vriendelyke caracter niet had, dat de Natuur my gaf, & de reden vermeerderd heeft, Juffr. Deken zou preuves van haare onbescheidenheid gezien hebben die haar niet aangenaam hadden kunnen zyn. Hoor 't gevolg. Den 8sten Augustus ontving ik een brief provisioneel, wyl zy uit de stad ging. Wel mag het mensch zeggen dat zy capot geraakt was. “Met de grootste verwondering, aller sterkste ontroering & de hartverscheurendste smarte lees & herlees ik uw antwoord”: voorts zegt zy, dat zy my altoos liefgehad heeft, nog heeft, & dat zy kan opmaken dat myne vrienden (zo als zy zegt te weten,) afgodery met my begaan. “Maar myne handelwyze met die der vuige B[ibliotheek] schrijveren te vergelyken, met zulke infame lasteraars - o lieve juffrouw Wolff, dat doet my bezwyken! kan zulk een lieve hand zo grieven?” “Echter wenschte ik niet, of ik had uw brief ontvangen. Vraagt gy waarom, ik zie uw onschuldig - edel caracter; ik zie dat gy boven de boosheid verheven zyt. Myn hart is aangedaan.” (Ik moet, zegt gy, uit de stad, maar zal u zoo ras ik thuis kom, myne verdediging schryven!). Dit weinige, om u te doen zien, dat ik billyk handel omtrend u. Wagt een brief die ik hoop dat u zo zeer zal overtuigen, als ik my overtuigd gevoele dat ik ben uwe lief hebbende vriendin.’ Dit was over in staat om alles te vergeten. Ik zag duidelyk dat zy en peine was; & dat die verdeediging met kunst & hulp zoude worden opgestelt; want anders hadt zy my die wel in twee dagen tyds kunnen zenden. Dit deed my haar cito schryven op dien zelfden 8en Augustus. Dat ik voldaan was; dat ik met plaisir alles zoude leezen wat zy my wilde schryven; exept eene verdeediging; dat ik my de moeite niet zoude geven die te lezen om dat ik wist dat zy zich omtrend my had vergrepen, & een edelmoedig christen nooit een goede verdeediging konde hervoort brengen, om onvoorzigtige & liefdelooze uitdrukkingen (als zy van my zeer zeker gebruikt | |
[pagina 175]
| |
heeft) te rechtvaerdigen, gebruikt omtrent iemand, die zy wist dat met woedende Dweepers & getergde Geestelyke trotschheid te doen had. Dit is de zin myns brief & ik stel er myn eer in dat gy, myn byzondere vriend, de hele zaak weet. Te meer daar gy die wel wilt weten. Op dat Briefje heb ik geen antw. Doch de kunstige glasslyper van Deyl, my zeggende, dat hy te Amsterdam graag, zoo ik iets te doen had, dat wilde verrigten, gaf ik hem een brief aan haar, uit vrees of mynen wel bezorgt was; (want ik kon den man zynen naam niet lezen, by wien zy inwoont.) Hierin herhaal ik nogm., geen verdeediging, maar vriendschap, & verzeker haar, dat ik alles met het kleed der Evangelische zagtmoedigheid hebbe bedekt; dien brief zal zy van daag krygen, zo zy thuis is. Nu zal ik zien wat het uitwerkt. Zie daar, myn vriend, een kunsteloos eenvoudig verhaal. Ik hoop dat ik uwe goedkeuring ook in dezen weg draag; dat gy de reden waarom ik geen verdeediging wil hebben, zult billyken. Laat my toe te vergeven en te vergeten, & leer my hier uit kennen voor iemand die de estime haarer vrienden geen oneere aandoet. Met hart & ziel wil ik by u & uwe lieve vrouwtje & zusje komen: zulke menschen verdienen myne genegenheid! en men vindt zo weinig lieden die ons Huizelyk behagen, dat ik veele goede kennissen heb of verkies te hebben, maar heel - zeer weinig vrienden, zo als ik met u & de uwen graag ben, & sterker hoop te worden. Beleefd tegens alle menschen, inschikkelyk omtrend de gebreken onzer goede bekenden (ziet ge wel, hoe schroomagtig ik het woord goede Vrienden vermyde?) maar met weinige vrienden leeft men op eene aangename verstandige wyze. Gy ziet, dat ik in myn schik ben met het verlangen der twee Dames; doch, heeft uw susje, nu als het eens zo uitkomt, een vierdepart van haar bed voor my over? Of heeft uw vrouwtje niet een wieg of kreb van de kindertjes leeg, want omslag moest er niet gemaakt worden, zelf niet zo veel als of er een groote Pop uit de kermiskramen by de kleintjes tot geselschap kwam. Hoor, dan zou ik eens een dag of vier overwippen & wy zouden regt vriendschap maken. Hoe smaakt u dat concept? | |
[pagina 176]
| |
Er zyn hier by de twintig Plaatsen, en op eene van al wil ik maar familiaar komen. De dame is myne lieve vriendin, en zo zy niet by my is, ben ik daar: myn Do gaat nooit uit, maar als Betje er gaan wil is dat exellent. Gy zult misschien uit de bylage kunnen opmaken dat dit lui van myn trant zyn; & dat eene 16jaarige vriendschap niet kwalyk recommandeerd. Er is geen Partytje of Wolfje moet er by zyn: onze tour is meest naar Sardam met een jagtje. Voorleden week reden wy er met een koets & wagen propt vol nog naar toe: want my nemen ze maar op den schoot & dan kyven zy half om my (de dames meen ik). ‘Nu moet ik myn Wolfje eens hebben!’ is dat geen schaterwerk? Ja, ik kan nog niet scheiden! Denkt gy niet dat ik het Caracter van jufvr. Deken wel heb geobserveert? Maar zo het juist is getroffen, moet zy dan niet wat toe hebben? Kan zy, zo als zy is, wel schryven als Wolffje? - Kan ik schryven als zy? nooit nooit. Ik ben een brunet, kan ik my tot eene Blonde maaken? Dat mensch heeft zeker, zeker soort van bekwaamheden: & ik agt haar te hooger om dat zy het in zulk een lagen staat zo verre heeft gebragt; doch is het redelyk dat ik van een mensch, die gewoon is, zich sterk uit te drukken & iets ruuws in haare manier van zeggen heeft, verg dat zy schryft als Gy & ik, myn Heer? Wy zullen een singulier contrast in het oog van een Philosofisch digter maaken! Diverteert U dit niet al in voorraad? my ook; daar zult ge zien, - kyk maar heel regt uitte. Jufv. Deken statig, styf, heel (hetgeen me zo noemt!) zedig gekleed, stemmig, eenigzinds verlegen, met een ernstig gelaat sententiën sprekende; daar zul je komen te zien je Betje, gekapt & gekleed als een fatsoendelyk mans kind en Sacque, of in een gratieus wit negligetje vrolyk, vif, vriendelyk, tusschen je vrouw & zusje inzittende, of met je kleine booij op haar schoot. Ze zegt iets dat u doet lachen zonder dat zy er op let wat u doet lachen. Zy adresseerd zig geduurig aan jufvr. Deken om haare verlegenheid te doen verdwynen, wy raken aan de kout, & schoon yder in zyn caracter blyft hoort gy ons met plaisir, & wat zal 't gevolg zyn? wel 't word etenstyd, wy gaan aan tafel, daar zet ik my naast Deken & complaiceer haar op alle wyzen: ik geef haar een hand, & zeg: ‘O myn Heer Grave laaten | |
[pagina 177]
| |
wy eens een glaasje van vriendschap drinken,’ (tegen haar) ‘nu Deken ziet gy nu wel dat ik u niet zal bederven.’ Men scheidt. Deken wordt méér geadmireerd, maar - Wolfje wordt meer bemint, & daar mede zyn wy beiden 't meest te vreden. Vereenig ons dan maar spoedig; want ons leven is een oogenblik, - wy gekorvene, die.... enfin je weet waar ik heen wilde. Nu ik zulk een sçene met Aagje gehad hebbe, verlang ik gruwelyk, ysselyk, elendig om haar eens in de ernstige oogen te kyken.... Ik heb DeylGa naar voetnoot1 ook by de man gezonden daar ik zo in de kas ben, & hem laaten zeggen dat hy het Portret houdt tot dat ik het eens veilig kan overkrygen. Uwe propositie - uw belofte ‘je vriend zou het je eens voorzigtig doen’ is waarlyk hartbrekend; & ik zou er my ook ‘heel wel by kunnen neerleggen’, zo ik wist dat ik er my maar ‘nederig onder zoude houden’; nu zal ik zien hoe ik het kryg; misschien haal ik het dan wel zelf. Ik heb Aagje occasie gegeven om my te gaan kyken. 't Zal my nieuw doen wat of zy er van zal zeggen. Wie is (entre nous) haare Vriendin S. Alles blyft tusschen ons, ook als zy & ik in uw presentie elkander eens zien & zo zy my iets attentie waardig schryft, zult gy 't weten. Nu zal ik evel naar huis gaan met myn pen. Vaarwel brave lieve vriend! nagt vrouwtje! ha! myn hansje, nagt schat van myn hart, myn tweedehalve zieltjelief!.... de kindertjes ook nog, nagt lieve kleintjes, nog een hand hansjelief - daar nog een zoentje toe. Myn Heer Grave uwe Ootm. dienaresse is Betje Wolff, die weer even dartel is als vóór die booze brief. ô Schrijf ereis of je niet weergaas boos op me bent over zulk een zeldzaam Episteltje.
Beemster, Augustus 31, 1776, tusschen 7 & 12 uuren.
Amen.
Die verzinning van een n in een k heeft my zo doen lachen & te meer als ik uw effen troniwerk er by verbeelde! hoe komt het de Meisjes in 't hoofd! 't woord is geheel buiten bedenking. |