Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekendLVIII. (Aan den heer J.E. Grave.)Myn Heer, hoogst geschatte Vriend!
Ik geloof dat ik dat pynelyk verlangen waarvan gy schryft door de weêrpyn gevoele, want myn hart trekt zoo sterk naar u & de Dames dat ik niet dan door noodzakelykheid kan weerhouden worden om niet voor 23st September over te komen. Maar dit zal de dag zyn waarop ik zo veel verpligt zal wezen. Ik heb van myn goedaartige man vryheid, om (voordat ik tot mei in een fauteuil vis-à-vis hem zal geplakt blyven, zonder een redelyk schepsel als myn ouwe meid & fraaye Patryshond te zien,) myne vrienden te gaan bezoeken. Endewyl de lieve ouwe Paey geen personeel plaisir | |
[pagina 169]
| |
meer heeft, smaakt hy dat in het genoegen van zyn Popje; die hy, geloof ik, als de beste der Vaders zyne dogter beschouwd. Endewyl hy my maar voor de Pronk houd kan hy niet om my verlegen zyn; & dewyl ik alle huiselyke bezigheden heb afgemaakt ben ik nu aan geen dag bepaalt. Zie daar dan, myn vriend, Wolfje aan je orders! Schrik niet, als ik in 't laatst der week een koffertje zend, want ben ik geen vrouw? & zegt Hamlet niet: ‘vrouw, uw eigenaam is IJdelheid?’ Moet ik geene wisselklederen hebben, ende fyn lynwaad ende wat iets meer zy? Kan ik komen zo als ik ga & sta? ik dien ten minsten immers aan de kerjeuse Liefhebbers te toonen dat ik goût heb, & my schik naar den ton voorzo verre die goed is. ‘Maar hoelang meen jy kleine Raasbeer wel te banken?’ 14 dagen als het je edelheid goed vind blyf ik, 't is anders de moeite niet dat ik zo eene reis rondom den aardkloot - van de Beemster tot Amst., meen ik - onderneem! Evenwel! zo gy my zolang niet wilt hebben, ga ik inpassant myn Heer en Mevr. Vollenhoven te vreden stellen. Ik heb daar zo even een Brief met kunst- & vliegwerken aan myn lieven HeinGa naar voetnoot1 geschreven, om hem te beduyen dat ik by u ga logeeren, & hem daar hoop te zien. Knorren kryg ik vast, doch dat verdien ik & die wat verdient moet wat hebben, zegt Salomon, meen ik althans. Ik hou in myn hart van hem & zyne vrouw, doch al koste het myn beste hals, ik verkies by u te zyn; zo als je zal komen te blyken. Ja, wist je dat niet, dat ik met WullemGa naar voetnoot2 zulke dikke vrienden ben? ô magtig! & dat al van over tien jaar. Doch schoon hy een goeijen sobbes is, daar ik wonderwel mee te regt kan, zo heeft hy zo veel aanhang die my rebuteerd, & zyn Hof is myn Logement niet, zo lang ik een vry mensch (de vrouwen zijn immers ook menschen?) ben. ô Ik ben bly tot in de toppen myner vingeren - tot in de puntjes van myne hairlokken. Ik heb dezelfde tinteling door myn geheel senuwgestel, als ik altoos had, wanneer ik de gelukkige huisgenote des grooten Noordkerks ging worden, & hy my afhaalde. Hoe gelukkig zyn deugdzame zielen! zy hoeven geen ééne bron te | |
[pagina 170]
| |
stoppen waar uit hare vreugd vloeit; om dat zy allen zuiver zyn! Maak de toepassing. Zelden heb ik dat onbekent behagen gevoeld, dat myn hart overvloeyde, op dien dag dat ik u & de uwen leerde kennen! Dierbaar zyt gy my geworden, & hoe levendig myn caracter is, het is niet frivole; als myn hart eene keuze gedaan heeft, die de rede goedkeurt, ben ik altoos dezelfde. Hoe waarlyk toont gy u myn vriend te zyn! uw laatste brief is er een nieuw bewys van. Gy zorgd voor my - gy zyt, zie ik, groots op my.... Daar is myn hart! het heeft ‘zyne zwakke zijde’ maar versterk het, het is zeer geleidelyk; & dewyl ik weet dat het zwak is, reken ik het voor eene weldaad in u, dat gy het wilt beschermen. Vriendschap is voor my, hetgeen drift is by meer dierlyke gestellen, & dewyl ik geen ander besoin heb dan 't geen vriendschap vervult, is het vry natuurlyk dat ik zwak voor haar ben. o Zaagt gy het berouw myner Boedvaardige zondares: zaagt gy, hoe zy avec caractères du feu haare genegenheid voor my uitdrukt.... neem myn hart of het valt haar in de armen. Maar uw raad is die van het gezond verstand, & ik zal die met volle overtuiging volgen. Haal my, plak me in de koets & rij met my - naar uw huis. Dit bidde ik echter als een gunst! laat dat lief mensch my, zy bid het ernstig, alleen zien. Ik kan niet verdragen dat iemand getuige zy van haare vernederende droefheid, want zy wil my absolut om vergeving bidden, schoon ik er niet meer om denk, gelyk gy wel gelooft. Ziet gy nu wel dat ik u geen compliment maakte toen ik u verzogd dat gy my raad gaaft? Ik schik er my naar, & ben overtuigd dat ik verstandig doe! Maar wat yselyk woord! denkt gy dat ik kruipende edelmoedig kan zyn! o myn vriend, ik heb zulk een grootsch hart! het zwelt in myn boezem door verontwaardiging als ik my voorstel dat gy dit één oogenblik kunt geloven van my. Doch! weet gy wat my zo veel zoude hebben doen doen? Juffr. D. heeft door haar berouw & schuldbekentenis alles uitgewischt; ik heb niets meer te vorderen, & dewyl zy door de Voorzienigheid niet in dien rang geplaatst is, waarin ik my bevinde, buiten myn toedoen; dunkt my, dat het zo zagt, zo vriendelyk zoude zyn, zulk een mensch te gemoet te gaan. Want haar caracter heb ik, uit zeer | |
[pagina 171]
| |
veele & allen keurlyk geschreven Brieven leeren kennen voor - boven haar sober lot verheven. Zy denkt groot & heeft een gaaf om Brieven te schryven die men niet zoude verwagten, als men haare zeer goede vaerzen leest. ô Ik ben zoo grootsch op de bekwaamheden myner sexgenooten. Zy heeft my één Brief geschreven, zo levend, zo geestig, zo waar comicq, dat ik er van uit ben; maar haar gewone stijl is statig, deftig & tegelyk ziet men dat tedere gevoelens haar hart eigen zyn. Ik weet niet, myn lieve Grave, of gy dat mensch wel zo kent als zy zig aan my doet kennen. Noem my nu nog eens kruipende. Hemel en aarde! maar wagt Bestemaat, ik zal je wel betaalen, als wy maar regt eigen worden, want zo een plaagparty is voor my een fête je leven zo niet. Accordeert gy my dat nu? ik zal haar geen quartier by my houden, & dan is alles geschikt. Schoon men zegt dat de vrouwen niet zwygen kunnen (ô dat de Zeeuwen ook eens schilders hadden!) kan ik zwygen als myn beeltenis zelf: & gy hebt maar eens voor al te zeggen, ‘zie Betje, zie kind, dat is tusschen ons’ & Betje weet niets. Het vaersje is keurlyk! maar ik durf u niet pryzen, gy zoudt denken: ‘wat laat dat Meisje zig al voorstaan.’ Evenwel ik vind het uitneemend; het zeid véél. Ik bedank er u voor, hoor! en zo ik een mooi schurkje was, & uw vrouwtje het my permitteerde, zou ik er u een onschuldig kusje voor geven; nu moet gy tevreden zyn met mynen goeden wil in deezen.’ Maar hoe vaaren myne lieve Dames? En al myne kleintjes? Weet gy wel dat ik zulk eene malle joris ben met kinderen? Ik verlang al om ze eens te behandtasten, vooral mijn kleine prul. Hoe hiet hy ook, weet je? die op myn knie heeft gezeten. Vrouwtjelief je man vergeld het je 't geen je aan mij doet! En met myn lieve zoete schat - myn Hansje zal ik het wel vinden. Logement krijg ik immers bij haar? Zo gy u niet herinnert dat ik maar als een groote pyp moet gerekend worden, ga ik zo direct je huis uit. Ik vezoek alleen een klein hoekje aan je tafel & een heel klein plaatsje in het bed van myn lief meisje. Nu ga ik je groeten! & my de Godgansche week diverteeren met de wasch. Luister eens of je me onder 't mangelen niet hoort | |
[pagina 172]
| |
zingen: (want ik heb een mangeltje naar myn lyfje) Tout mon bien est pour ma Maitresse, of: Die met vogelen was belaan, die zij sou... kopen gaan.
Nu ik wagt u te Buiksloot & kom ten 9 uuren van Purm. Of zo er dan geen schuit vaart (dat ik meen echter wel te weten) ten 8 uuren. Gy zult het wel eens nazien, & morgen kryg ik een lyst: Do moet vroeg naar de Edamsche Classis, en ik rij met zyn net zagt - dominees rytuigje - vooruit legt den weg. Ik omhels u allen en noem my uw aller
Wolfje.
Sondag avond 8 uuren 15 Augustus in de Beemster. |