Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekendLVII. (Aan Mr. G.G.G. van der Mieden, in Alkmaar).Ga naar voetnoot1WelEdelGestrenge Heer!
Met het uiterste genoegen hebbe ik de Verhandeling van ‘de ziele onkundig van zich zelve’Ga naar voetnoot2 gelezen! 't Is een zeer schoon | |
[pagina 168]
| |
stuk & doet u, als vertaaler, veel eere. Musschenbroek verdient, dat een man als Gy, zyne ledige uuren en kundigheden aanlegt, om my en anderen, die smaak hebben in zulke Methafisische onderwerpen, te verpligten, door ons zyne gedagten over te brengen. Gy hebt ook zeer wel gedaan om, voor uwe belezenen, de aanmerkingen er by te voegen: met één woord - myn oordeel zy dan van veel of weinig belang, dat ik niet onderzoek - ik meene dat het stuk meesterlyk is uitgevoerd & ik hoop des, dat het u zal amuseeren om ons van tyd tot tyd op deze wyze aan uwe naarstigheid te verpligten. Ik neme de vryheid om het manust, hier neevens dankelyk te restitueeren, denkende dat ik met het spoedig thuis te zenden best voldoe aan uwe intentie. Myne complimenten verzoekende aan mevrouw & het verder gezelschap, tekene ik my met hoogachting
Uwe ootmoedige Dienaresse
E. Wolff geb. Bekker.
Van huis, 5 Aug. 1776. |
|