LVI. (Aan den heer J.E. Grave, Amsterdam.)
Indien gy, myn waarde vriend, met my geloofd dat eene vrouw van verstand nooit haar vertrouwen geeft dan aan hem dien zy als haaren vriend waardeerd, dan zal u den inleggenden voor altoos overtuigen, dat myne keuze gedaan is omtrent u. De brief van jufvr. Deken heeft my tot in myn ziel getroffen! Gy zult, uit myn antwoord kunnen begrypen, hoe hy is opgesteld. Nooit heb ik zulk een Brief ontvangen: & zo ik niet over my zelf had gezegepraald, hy waare onbeantwoord gebleven. Doch neen! ik moest Juffr. Deken & ook u toonen, dat ik my weet te verheffen boven beledigingen. Ik verzoek, ja, eisch van u dat zy dit nooit weet. Wees des zo goed, & cachetteer den brief aan haar met een omslag van u, zo gy weet, waar hy moet gebragt worden en anders zal Gerrit het wel eens voor my bezorgen. Hoe eerder zy dien heeft hoe aangenamer dat het my zyn zal.
Zulke schokken ontrusten myn geest te zeer: de horizon van myn ziel is bewolkt: ik kan nu, vrees ik, niet zo aan u schryven, als gy begeerd. Doch laat myn hart het nu eens voor myne geesteloosheid goed maken.
Hoe! weet uwe lieve zuster niet dat groote schitterende talenten geene vriendschap, zo min als eene treffende schoonheid geene liefde voortbrengt! Ik weet wel dat de lieve meid geene Savante - geene dichtresse is, maar ze is voor my veel meer, zy is het beminnelykste mensch in myn oogen dat ik immer zag. Ik omhels haar in myn hart, dat hart naar haar verlangt: stond het aan my (zo als gy zegt) daar aan veel te doen, hoe ras was ik by u allen! Doch hoe schikt dat nog? nu alles met den tyd & de hoop toont my het mogelyke. Zonder myne blygeestigheid kom ik niet, wees daar gerust op, maar ze is nu door jufvr. Dekens brief geheel agter de wolken.
Nooit zou ik (al hadt gy 't niet gezegt) geloofd hebben, dat zulk