Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekend
[pagina 151]
| |
L. (Aan Dr. D.H. Gallandat.)Myn Heer zeer hoog geagte Vriend!
Wat is de zomer voor my afleidelyk! Vier maanden geleden ontving ik uwen aangenamen te Haarlem & ik heb nog niet geantw. Trouwens ik heb reden om te denken, dat uwe veelvuldige & nutte bezigheden u wel zo zullen geoccupeerd hebben, dat gy naauwlyks hebt kunnen denken aan uwe Beemster Vriendin, die, by tusschenpoozingen te Haarlem, te Wyk by Duurstede, te Aarnhem, te Rosendaal en waar niet al? geweest is. Het Huwlyk van den vermaarden Botanicus Professor David de GorterGa naar voetnoot1 met eene myner vriendinnen heeft my die occassie gegeeven, dat ik (naar myn inzien) het schoonste van myn Vaderland gezien & doorwandeld hebbe. Gelderland, het gulle & eenvoudig schoone Gelderland, bedoel ik. Thans naar een 9-wekig verblyf aldaar & omstreeks, ben ik thuisgekomen met eene der dochters des Professors, die eenigen tyd by ons zal blyven; een meisje, dat ons een idee geeft wat of toch een Engel is, & wier stem geene weergaê heeft. Het Exemplaartje doe ik uwe lieve Mietje, die ik van harten salueer, vriendelyk Present. De opdragt & voorberigt en Bekentmaking zullen u denkelyk niet ongevallig zyn. De Edelman aan wien ik het opdraag is Jonkheer van Canter in Friesland. De Professor heeft my verzogt UEd. van myne agting te verzekeren, & te zeggen dat hy uwe Oratie met het uiterste genoegen heeft geleezen. A propos hy komt te Haarlem woonen & zal weer Practiseeren. Vaarwel, waard en waardig Vriend! ik ben met alle mogelyke agting
Uwe opregte Vriendin & Dienaresse
Betje Wolff. Beemster . |
|