Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekend
[pagina 126]
| |
XLIV.Adres. Mynheer den Heer Willem van OrdeGa naar voetnoot1 op Byenlust by Beverwyk.
Bon Matin, notre ami! non! ik verzin my, wel dan goeye morgen onze vriend, maar wie kan er schryven in zulk een geweld van discoursen; het is circa 8 uuren des morgens, ik moet schryven; niemand wil het doen: wel dan! zo gy u nog kunt herinneren dat gy zeker Comandeur (sic) genaamt H.... met zyn vrouw & zuster & zeker vrouwtje & zeker Luietenantje verzogt hebt, staande in het Pand, zo geliefd dan te weeten dat wy continueeren in de continuatie der continuatie van een, fiat Elisabeth, & dieswege dingsdag eerst komende, tydig met een wagentje zullen stilhouden voor Byenlust. Het Partytje komt ons zo apetytelyk voor, dat wy het aanneemen & meenen te toonen dat wy lui van ons woord zyn al zyn wy ⅓ van vrouwen. H.... komt misschien niet, maar dat zeid niet, wy zullen u een jong vif Luietenantje van ZynEd. me brengen, genaamt Brammetje de N.... een heel goed slag van een kind dat ik bezig ben te bekeeren, omdat zyn hard zo goed & onbedorven is, dat hy per force in onzen menistehemel zyn moet. Aan my zegd gy: ‘ligt gy u meer gelegen als ik denk aan dat juweel van een vrouw dat vooral mee moet komen’, wel ik kom voor vast, al had je ook Nero de Twede, de groote Turk, de Heilige Menno Simons - ja de kroonprins van den Satanschen troon gelogeerd; ja al had gy DorstmaGa naar voetnoot2 & de Advocaat, 't raakt my niet! Één opslag van ons oog werkt meer uit dan 100000 duivelbanners zo ze ons in den weg mogten staan. Wy hebben ons in alle eenvoud schoon gediverteerd. Do ArkenboutGa naar voetnoot3 zelf die braave man gaf my 't getuige dat ik er charmant uitzag; & zo veel niet moest werken maar eens uitspannen, de zegen ruste op hem! & heb ik de man ooit beleefdheid gedaan? | |
[pagina 127]
| |
Nu adieu! zo gy voor dinsdag nog in stad komt zal ik u gaarn toestaan uw hof aan my te maaken, met het air van een bedaard vriend haarer Majesteit, want raillerie apart dat 't gy wel met my meent, geloof ik in ernst & dat gy er al myne dankbaarheid voor hebt is zo waar als dat de wyste menschen wel eens een zedelyke slag van den moolen [hebben], de gezondste menschen wel eens ziek worden & wy allen ééns van ons leven gek zyn. Vaarwel ik ben met de grootste ernst & welmeenentheid
Uwe hoogagtster
Betje Wolff. Haarlem, . |