brood voed ook, want God betert men heer, we hebben het niet te ruim, & we zyn even zo te vrede als of we alle daag kreeften aaten, maar ik beloofje, dat we weten dat het 's winters koud is. Maar om dat men heer tog blieft te zeggen van de kreeften, wel ja menheer, zend er ons eens één; ik zou ze om de aartigheid in stark water zetten, & om te toonen datte wy evel ook nog met de rykkelui in een jaar zyn. Maar men heer moest ze op een maandag of op en woensdag of op en vrydag zenden, omdat 's daags daaraan altoos de man gaat die de boodschippen doet. Zie je wel, ouwe liefde roest niet, zei men man; ik heb dat kind niet zo te vergeefs gejouwd en gesleept. Ja zei ik, zie je nou wel dat ik hem niet tot het kwaad heb opgevoed, al had hy wat veul wil by me, & touwde hy er met de kleine starke vuistjes altemet ereis op, als baker zyn zin niet gaauw genoeg deed.
En men heer, morge worden hier al onze burgemeesters bevestigt, en dan doet onze domine en kostelyke priddekatie, die ouwe man; men zou zeggen waar haalt hy 't van daan; maar ze wille wel zeggen dat de vrouw hem zo wat helpt. Nou, altyd door ben ik daar de heele dag over huis, omdat ik nog zoo wat van de moord van Parys weet, & alle die groote heeren, zo als men heer van der Faljant, dat een van onze burgemeesters is, en nog veel andere, gelyk als de lange Alewyn, en ik ken de jongelui zo niet meer, maar Rendorp (& die houd machtig veel van do & zyn vrouw) is er althans ook by. Maar onze ouwe do is nou weer wat beter. Hy is maar zwak, & hy zeid, zo as 't waar is: Grietje buur, ik heb me tyd gehad, maar hy het nou weer en spikspelder nuwe japon, & ik denk dat hy die nog eerst de glans af wil draagen voor hy gaat, & zen vrouw zeid: blyf jy maar hier men goeye paai, ik heb het goed by jou, en je bent evel men broodwinner, en dan lachen we ereis met malkander onder de roos.
Ja, menheer, die lui krygen wat presenten, als je nog spreekt van presenten! dat is maar van alles, van alles, & ik & men Pieter hebben er menig goeye beet van, want do & zyn vrouw ook zeggen altyd: laaten we buurman en zyn vrouw vraagen, & dan vertelt me man do zo wat van zyn land, & hoe dat hy lange jaaren by der zee gevaaren het, & dan praat ik met de juffr. zo wat over