Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekend
[pagina 98]
| |
XXXVII. (Aan Dr. D.H. Gallandat).Myn Heer Zeergeëerde Vriend!
Eer ik over uwe Consciëntie spreek, moet ik u (absoluut) over myn No. 1 onderhouden, 't Ongemak wordt thans behandeld door een zéér kundig man, die het geluk gehad heeft, zichzelf van zodaanig een accident te geneezen. En nú is het uitwas al merkelyk afgenomen. Ik moet, zo veel my mogelyk is, het middel met pluksel er tegen leggen, & dan ontlast zich eene vry groote quantiteit kwijl; zonder pyn, of veel walging, zo dat hy begint te hoopen. Begint zeg ik; want eerst kwam het hem desperaat voor; & hy raadde my het te laaten snyden, en zegt nog, dat het secuurst zoude zyn: dog ik heb de goeye man zo lang gevleid, tot dat hy zei: ‘Kom, in Gods naam! probeer het middel! quaad kan het niet, & er is by, noch omtrent het ongemak eenig het minste bederf; maar 't myne was slegts een 14 dagen oud, & dat van U heeft 2 jaar gezeten, en is zo hard als een kogel. Hy bragt het my, en hoe groote liefhebster ik ook van praten ben, zit ik genoegzaam heele dagen zo bezorgt, dat ik myn Silentium houde. Myn goede Vrienden (en die zyn heel mal met de kleine Bet!) hebben zo veel belang in myn herstel, dat zy dien goeden Heer Van Bruggen tot een Heilig op Santhorst willen canoniseeren; & Piet de eerste zal een vaers voor hem maaken, als hy maar ziet, dat ik ‘heel uit zyn handen kom, en die hemelsche mooye tandjes behou’ zegt hy. Hy - van Bruggen heeft u, myn ouwe Vriend, van zyn respect laaten verzekeren. Dat deeze Beste Waereld een groot Sothuis is, is by my eene Axioma Du Bonsens. Als men die misselyke ‘Fraay Kerjeus!’ met een paar philosofisrhe oogen weet te beschouwen, & genoegzaam ondervindig heeft, lyd dit geen tegenspraak. Zéér ben ik van Arlequin Architecte's oordeel; die knaap wilde, in myne nieuwe stad, een heel klein zothuisje bouwen, maar très très petit. Wel zei er een: ‘dat zal niet voldoen aan het oogmerk, 't Getal der Gekken | |
[pagina 99]
| |
is très grand:’ - ‘Dat weet ik wel, zei hy, ik wilde er alleen Verstandigen in plaatzen, & de zotten in de stad logeeren.’ Maar, myn Vriend, dat project is niet uitgevoerd; & wyzen & gekken leeven onder elkander. En, dat erger is! de Laatsten - hun getal is Legio! wat zullen wy doen? ‘Wyken & zwygen’, is 't veiligste; echter ook niet altoos practicable. Dat hebt gy ondervonden in de kraamkamer, alwaar gy, zo gy het noemt, een Misdaad hebt begaan. 't Is niet heel polit, ik weet het wel, met zulk een verstandig man te disputeeren; & ik weet ook niet of het wel veilig is; maar Gy, een' vryen Zwitser, sult aan my vrye Zélandaise, en Suster van De Santhorstsche Kerk,Ga naar voetnoot1 dit niet kwaalyk afneemen? Ik zal u dan eenvoudig zeggen, dat ik niet zie dat gy een misdaad hebt begaan. Want; het kind is zeker - (dit stel ik vast, om dat ik U voor een eerlyk man houde) niet benadeeld, & dit arm schaapje, is, door u, bewaard voor de onbarmhartige knuisten van een inhaaligen kwakzalver, die men 'er by had kunnen roepen. Dit so zynde, dunkt my, dat gy u niet te bezwaaren hebt. Het geld kunt gy egter wel in den armbos steeken; schoon ik het, zonder de minste zwaarigheid, zoude durven houden. Gy hebt groot gelyk, dunkt my, dat gy voor uw bestaan zorgt, en ik zie er nog iets in dat by my véél zegt. Men kan iemand van geen dienst zyn (in uwe kunst vooral), ten zy men zo iemands vertrouwen heeft gewonnen. Door u, in dit geval, nu zonder nadeel des kinds geschikt te hebben, naar het Préjugé der Baker (die ik altoos de presidente van de kraamkamer noem, & favorite der kraamvrouw); hier door, zeg ik, hebt gy 't in de mooglykheid gebragt, dat gy van een oneindig nut zyn kunt aan zo eene heele familie, 't welke anders zo niet zyn konde, om dat men u niet zoude haalen, als u voor een onkundig man houdende. Smaakt u dit raisonement niet? Wel, dan raad ik u, dat gy, hachelyke onderneming! den Oorloch déclareerd aan dat afzichtelyk Getal ouwe Wyven, een Corps waar van de Chefs altoos Bakers, Minnes, Vroedvrouwen, en die rampzaalige huisdoctoressen zyn. Doch, eer gy, als een regt Zwitser, & genaturaliseerd Vlissinger, dat onwaerdig juk van uwen halze werpt, | |
[pagina 100]
| |
wapen U met geduld & moed; want, exept met de Geestelyken, is er geen pernicieuser affaire te bedenken dan dat juck af te smyten, dat de vooroordeelen des Volks ons opgedrongen heeft. Of laat een machine maaken, dat volstrect niets by zo een Lydertje kan uitwerken, doe die operatie imaginaire, neem het geld aan & zeg', als gy weet dat er geen levendige ziel by of omtrend is, die Latyn verstaat: ‘Mundus vult decipi - decipiatur Ergo’Ga naar voetnoot1 & ik sta borg dat gy niet alleen voor een kundig Heelmeester, maar ook voor een geleerd man (en dat zegt immers, myn waarde Gallandat, véél bij den hoop!) zult te boek staan, die in 't Latyn kan spreeken dat het een lust is om te hooren; verstaan hoeft niet toevallig. Maar daar schiet my noch iets te binnen! Sny al die ouwe Wyven handigjes, terwyl gy ze beduid, wat de arme Schaapjes scheeld, niet den Tongriem, maar de tong af. Ja maar, zegt gy, de Gevolgen! ei wat! elk man dier eeuwigduurende kakelmachines, die wel by zyn hoofd is, zal u in zyn hart zegenen, voor de Operatie: & de eerste der Geopereerden, die u aanklaagt, zal met my te doen krygen; ik beloof u voor de Baly te komen, als uwe advocaat. Ik twyffel niet of de Zeer Geleerde en WelEd. Gestrenge Heeren Muller, & zyns Gelyken, zullen my (het sieraad hunner stad! schoon zy my, in hun Heerlyk Werk, der Maatschappy, zo min genoemd hebben, of ik in de waereld niet was) gelyk geeven. Ben ik geen vrouw? Ik win het vast by hen! Zie daar, eenvoudig antwoord, op uw vraag. Schik' er u zo veel en zo weinig naar, als gy best oordeelt. Ik heb niet kunnen, noch willen weigeren, u, hoe faible het bewys is! een bewys te geeven van die welgegronde agting, die ik voor u koester; & van die oude Vriendschap, die ik my tot eere reken met u op nieuw te cultiveeren. Mag ik u bidden, myn Vriend, vervoeg u noch by de Geestelyken, noch by de Rechtsgeleerden, & voor al niet by de Wysgeeren! Hou steeds onder het oog hetgeen Gy my zo wél, & zo aangenaam op hun Chapitre hebt geschreeven. De verstandigste man die wy | |
[pagina 101]
| |
thans hebben, is zeker de Sociniaansche Menist do Cornelis Loosjes (die zelfde, die, tot groote ergernis van alle Ortodoxen, over eenige jaaren, myn Vriend en Buurman van der OsGa naar voetnoot1 doopte) de Vredemond myner Poësi, aan wiens Onderwys ik myn heel Geleerd-weezen ('t zy dan klein of groot) schuldig ben. Ik zou des nog best u by hem adresseeren, in Cas de Conscience, maar wat hoeft het? Wy hebben elk een Betje Wolffs Loosjes in ons eigen hart! Vraagen wy ons zelf, niet als de Passiën de boel over de zee smyten, en onze Koningin, de Reden, voor een oortje thuis legt, maar als wy bedaard zyn: ‘wat is goed, wat is kwaad?’ en ik weet by ondervinding dat wy een voldoend antwoord zullen krygen. De grond van een eerlyk caracter is by my - sensibilité; de grond van een groot caracter is - sensibilité: Goedheid is het zelfde; kweeken wy dus, waarde Vriend, die edele gevoeligheid aan, en wy zullen niet missen: & gaan wy vervolgens, gerust, af op die Godspraak in al onze bedryven - worden wy Wys, & wy zyn gelukkig. Tot van avond adieu! ik moet met myn goede verstandige Wolff thee drinken. Nog wat schryven; het gaat met ééns door, en ik vraag u, waarom legt gy met eene vrouwelyke Bel Esprit aan? Nu gy my den vinger geeft, neem ik de heele hand, & zo gy my dit kwalyk duid, schryf my dan nooit meer of in een Laconischen styl; zo gy deeze schryfluim geduldig verdraagt, laat ik, als 't uw lust en tyd toelaten, weer vereerd worden met uwe aangename Brieven. Wil ik u eens wat zeggen? Gy zyt een van myn smaak, & ik ben gecharmeerd van u nader dan uit uwe publique Schriften te leere kennen. Ik heb hartig gelachen over uwe gezegdens noopens de drie Classes, waarby ge u om by gevoegde redenen niet adresseerde! & zo ik met u in één stad woonde, Gy zoud dikwyls met my geplaagd zyn. De groote Newton bewyst niet proefondervindelyker de zwaartekragt & de weeging der Hemelsche lichaamen op | |
[pagina 102]
| |
elkander, dan ik (& echter Peutêtre is myn devis) overtuigd ben, dat er, in de zedelyke waereld, zo eene zwaartekragt is tusschen zekere weezens. Zyne aan- en wegstootende kragt ondervind ik duizend maal. Ik flateer my dat onze vriendschap, gegrond op agting, & gesoutineerd door die weeging, bestendig zyn zal! Word boos, knor - kyf, ja, zeg dat ik gek ben; ik wil zeggen dat ik meen. Ik estimeer u hoog, & uwe Brieven hebben zeker licht over uw caracter gespreid, dat my 't zelf zeer aangenaam vertoont. Zie, dat heb ik tegens onze groote Geleerden: 't zyn onbeschaafde lompers, die alleen 't geen zy leeren kunnen spreeken, maar geen hart noch origineel vernuft hebben. En, lieven hemel! de mensch is immers oneindig boven de geleerde verheeven! Mogelyk zal ik nog wel eens, op satirique trant, dat bespottelyk kwaad - de kwakzalvery - waar tegen gy u zo moedig verzet, te keer gaan. Maar, alles op zyn tyd! De ZooZoos laagen éérst aan de beurt, ik heb ze met vigeur & ook in 't bespottelyke aangetast, tot vermaak van alle raisonable geesten, & ik ben meer maal daarvoor bedankt door die Redelyke Predikanten, die, zoals myn Wolff, eere doen aan 't gewigtig ampt dat zy bekleeden. Zult gy het niet wel in kunnen schikken in eene dichteresse, dat zy ééns één woord van het geen zy mes Oeuvres noemt spreekt? Waarlyk ik kan de verzoeking niet weerstaan! vergeef die faiblesse! Ik zei eens tegens do de Vos (want ik merk gy ziet op hem in uwen brief,) dat ik zyne Prysverhandeling in myn Catalogus zoude aantekenen met deezen titel: ‘Verhandeling over de kunst, om iemand met eene Meniste Consciëntie van den Huig te ligten.’Ga naar voetnoot1 Hy gaf my een klapje op myn wang; en noemde my een - ‘raere meid’. Gy kent zeker myn zwager Dr. Engelman?Ga naar voetnoot2 hy is een | |
[pagina 103]
| |
hardnekkig Wolfiaan. Dr. HollebeekGa naar voetnoot1 dat sieraed van 't Menschelyk geslagt! staat met my, in de zelfde betrekking. Wy zien elkander meer maal by den eersten, & 't is zomtyds om te schaateren, als ik met hem aan den gang ben. Want eeuwig & altyd beduidde ik hem, hoe iets by voorb., dat hem boos maakt, zo moet zyn. Zo hy klaagd ‘dat zyn koetzier den haver verkwist’, of ‘dat de knegt niets naar zyn zin doet’, kom ik tot groot vermaak des Professors, voor den dag, met zyne Beste Waereld, & soutineer dat, volgens de Ratio SufficiensGa naar voetnoot2 de koetsier zo heeft moeten doen, & dat de knegt naar de Harmonia PraestabilitaGa naar voetnoot3 gehandeld heeft. Schreewt hy van kiespyn (daar hy zeer aan lyd) ik kom met veel bedaartheid & zeg alles is goed, en in die Beste Waereld moet er een ongeduldig Geleerd man schreeuwen van de tandpyn, een klein platje dat hem braaf plaagt zyn, & een Hollebeek die dit met een lachende tronie aan ziet.’ Hoeneer, myn vriend, zullen al die Luchtkasteelen verdwynen? - als men zig, geloof ik, de moeite niet geeft om er tegen te spreeken. ‘Vervolg my niet, zeg Marmontel,Ga naar voetnoot4 (myn braave Marmontel,) & de kettery sterft zagtjes uit.’ Pas dit ook op de harschenschimmen der Philosofen toe. Wy haaken nog naar het verbodene, zelf tot in de bespiegeling, als wy niet op onze hoede zyn. Gelukkig die Mensch die alle de vermogens zyner ziel, alle de gelegenheden waar hy zich bevind, aanwend, om wyzer & beter te worden, toute la reste est Sottise. Lof & Laster wegen elkander op. Er zyn máár weinig Menschen, wiens lof wy kunnen ambieeren zoo wy wys zyn, en door de schitterende beuselaryen van Rang en Rykdom weten heen te zien. Ik weet het by Ondervinding! Ik werd gelasterd boven 't geen uw bedaarde geest zich kan verbeelden; & ik word, vooral onder de Grooten van Amsteldam, tot walgens toe gevleid & verheven. Wat is 't? Vanité, niets anders! | |
[pagina 104]
| |
Apropos van Vaniteit. Is 't in ernst waar, dat myn naam, op den kantzel - ja op den kantzel! met lof gedagt is? en dit denkelyk, door een gedoodverfde Leviet? Studeerd die jonge niet voor ZôôZôô! Myn waarde Gallandat! hoe is 't mogelyk! Myne Amsteldamsche aanbidders waaren zeer, zo zy 't noemen, geïndigneerd dat Burgemr. Winkelman, in zyn gewoone Sermoen Betje niet genoemt had, daar hy zeker wel wist dat ik, leefde ik, naar myne gewoonte my diverteerde met myner vriendens welmenende drift, & dronk het Langleven en vrolykzyn van den Orator. 't Zal altoos myn bût zyn, & blyven, zo veel in myne geringe vermogens is, den naam van myn Vlissingen eere aan te doen, schoon ik hier in Holland verre het grootste deel myns redelyken leevens heb gesleeten, & denkelyk myne dagen zal eindigen. 't Is geen préjugé; in Amsteldam (en 't is te begrypen door de vroolykheid) is een groot getal (vooral onder de eerste lieden) geoeffende geesten, die 't hart hebben om met de schryfster van David,Ga naar voetnoot1 en uwe oude vriendin, op de aller gemeenzaamste wys te verkeeren. Zou 't Vorsten bezoek by ons ook dat zeldzaam Evenement hebben voortgebragt? Weet die kleine do dat Zyne Hoogheid my in persoon allergracieust gezegt heeft, ‘dat hy gecharmeerd was om eindelyk eene vrouw te zien, die zo veel eere aan haar Vaderland deed, en die voor een superieure Genie bekend was, & dat hy met yver altoos bereid was, om my tekenen zyner erkentenis te geeven voor de attentie, die ik voor hem had?’Ga naar voetnoot2 Ik begryp het anders niet! Want gy weet de do's zyn meest alle Hovelingen.... Zie daar een Epistel! Geduld is nodig om dien uit te leezen. Ik had regt lust om wat, myn waarde Vriend, met u te praaten; maar wie vergt dat gy er naar luistert? Hoor dit alleen, dat ik uw | |
[pagina 105]
| |
Charmante Vrouw van ganscher harten groete, & schoon onze reis af is, blyve ik in absentie
Uwe geaffectioneerde & waare vriendin
Betje Wolff.
Do Wolff groet u met veel distingtie.
Beemster, .
P.S. Elk denkt niet als wy over eenige Sujettes waar over deezen rouleerd. Daarom heb ik, want ik wilde schryven zoo als ik denk, deezen aan u direct gezonden. Gy verstaat my zeker? Bewaar my des door deezen niet aan eenige lieden te laaten leezen. En wees zoo goed aan JanGa naar voetnoot1 te zeggen, dat er een Brochure van my over Rotterdam op weg is, meld ook eens aan myn vader wat ik u over het toeval heb geschreven; 't kan zyn dat het Paquetje nog niet gearriveerd was, waarin het gemeld is. Als ik eens weer iets uitgeef, permiteerd gy my dan dat ik u een exemplaar zende? Wie is tog de vrouw van B - d te Utregt: is hy getrouwd? ik weet het niet. Weet gy wel dat de Weduw van do MaisonetGa naar voetnoot2 een verstandig vrouwtje is, dat exelente brieven schryft? wy zyn groote vrienden, maar ik zal uit discretie eindigen; by occasie weet dat ons adres is: Franco Amsteldam & aftegeven in de Roskam te Purmerend. Meld my ook eens waar is de Philosoof Sai beland? |
|