Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekend
[pagina 96]
| |
XXXVI. (Aan Dr. D.H. Gallandat.)Myn Heer, zeer geagte Vriend!
De attentie, die Gy voor my hebt, is my te aangenamer naar maate ik van uwe verdiensten overtuigd ben. Gy verzocht van my, dat ik u eens nader schryf, met vermaak voldoe ik dat voorstel. Het gezwel of uitwasch is zederd drie maanden (immers naar 't getuige onzes Chirurgyns die er tweemaal 's weeks naar ziet) niet vergroot, & blyft van eene goede bleekrode couleur. De pynelykheid der Operatie schrikt my als nog af! Dit is mogelyk eene zwakheid; eene zwakheid, die gy, myn Vriend, veroordeeld, maar wat zal ik er op zeggen, ik geloof het ook; echter kan ik, nu het nog niet pynelyk is, er niet toe resolveeren. Was het uitwendig te behandelen, ik deed het vast, doch het komt my nu te ysselyk voor. Ik zal het des den tyd overlaaten. Pyn dwingt; maar nu bedaard van geest zynde, kan ik er niet toe resolveeren. Indien het ten kwaaden mogt veranderen, heb ik ten minsten dien troost, dat ik de natuur niet geirriteerd hebbe. 't Is immers mogelyk, dat het kwaad zich nooit ontzwagteld? Wy hebben hier aan de BuurtGa naar voetnoot1 - (dit heb ik nu gehoord, want ons volkje is zeer met my begaan, omdat ik het gelukkige kunstje heb van met allerlei menschen te kunnen omgaan) eene oude vrouw, die reeds over 40 jaar te Amsteldam & elders veroordeeld werd tot die zelfde operatie; dog zy werd er van afgetrokken door een kundig dorp Chirurgyn die haar verzekerde, dat zy er nooit veel hinder van zoude hebben. Het zat boven aan het gehemelte. En het is gebleken, want zy heeft nog 40 jaar daar na geleeft. Lach vry; - ja lach als Philosoof, dat Betje Wolff zooveel Credit steld in het getuige van een oud wyf, & een onvermaert boere Baerdschrapper. Gy kent het menschelyk verstand wél genoeg, om te weeten hoe het gezwaayd wordt door de minste kragt, | |
[pagina 97]
| |
wanneer die onze eigenliefde vleit. Ben ik niet Newtoniaensch? & is hier geen Proef? dit is myn Excuus, hoe zeer ik ook tegen de systhemata's yver. Apropos! wat zegt gy van onzen Boddaerd?Ga naar voetnoot1 dat is eerst werken! en ik hoor dat hy waarlyk met oordeel werkt, ik hoor, zeg ik; want ik ben weinig instaat om te vonnissen over de sujettes die hy behandelt. Ik ben zoo enthousiastisch voor ons Zeeland, dat ik alle menschen wel zou willen toeroepen: ‘dat is ook een Landsman van my!’ Somtyds kan ik my niet weêrhouden van lachen, als ik eens een vyf & twintig jaar te rug denk, en dan die geleerde heeren, toen kwaayjongens, voor my haal. By voorbeeld, Dr. Muller,Ga naar voetnoot2 die stut van uw genootschap! maar gy zoud my van een satirique vlaag verdenken; ik schei er uit. Groet van ganscher harten uwe Huisvrouw, uwe andere vrouw heb ik de eer niet van te kennen; over die laatste was er eens een aartig Equivoque tusschen myn Broer Jan & my. Ik moet er nog om lachen! uw Huisvrouw meen ik, my bekend voor eene Charmante vrouw, & geloof, dat ik met alle sentimenten van agting & vriendschap altoos zyn zal
t.t.
Betje Wolff.
Beemster, . |
|