Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekend
[pagina 93]
| |
XXXV. (Aan Dr. D.H. Gallandat, te Vlissingen.)Ga naar voetnoot1Myn Heer, geagte Vriend!
Ik neem de vryheid UEd. het volgende te melden. Zederd twee jaaren heb ik, onder in den mond, ter regter zyde, tusschen de twede agterkiezen & zo naar vooren, eenige uitzetting gemerkt. Ik liet er, by occasie dat ik te Amstd. & Haarlem was, door de Heeren Blekking & van Houten, naar zien: die Menschen oordeelde dat het nog zo blyven moest; wetende zy toen nog niet wat het worden zoude. Het deed my geen pyn, & weinig hinder. Dog, in October my verbeeldende dat het groeide, dreef my de ongerustheid naar Amstd.; & ik vond goed het iemand te laaten zien die het nooit beschouwt had; hebbende die zyn Oordeel, dunkt my, vryer. De Heer L'Abbé ontboden zynde, visiteerde het, & zeide my: ‘er is niets aan te kwakzalveren; het moet uit de kas van den mond gesneden worden; dog dewyl de operatie smertelyk & niet buiten gevaar is, verzoek ik, dat er nog een ander kundig man werde by gehaald, die niets van myn advis weet.’ De keus, (want den beroemden Heer Corps was uit de stad) viel op den ouden Heer Van der Meulen: die gaf my geen beter troost. Met deeze bedroefde tyding thuis komende, vond myn man & ik goed om nog eens verder te hooren. Ik reed naar Hoorn, & de vermaarde Heer Rheurhoff (over wiens verdiensten niemand beter dan UwelEd. kan oordeelen, weetende welke operatiën die bekwaame man wel gedaan heeft) vond, dat het noodzakelyk waare; dit was ook het concept van den Heer Houttuin & zy geeven er eenpaarig deeze | |
[pagina 94]
| |
reden van. ‘Het is eene verstopping in de kwylvaten, en nu reeds grooter als een knikker, die half uit, half in de vleesige deelen der kas vast zit; men heeft voorbeelden, dat, schoon dit gewas al eens niet kwaadaartig word, egter zo sterk groeit, dat de lyder, op eene deerlyke wyze, door gebrek van ademhaling, sterft; maar zo dra het pynelyk word, zeggen zy, is het kanker, & op zulk eene droevige plaats dat er weinig aan te apliceeren is.’ Ik heb my, vervolgens, geïnformeerd, wat de cure zyn moet, zo ik besluit om het thans te laaten snyden? dog die komt my zo gruuwelyk voor; dat ik, wyl de pyn my als nog niet aanmoedigd, om die te ondergaan, daar voor beef! Men zegt: ‘ik moet drie gaave vaste tanden, en een kies laaten uittrekken, eer de handkunst te werk kan gesteld worden: vervolgens moet er (nu reeds) een incisi gedaan worden, van een duim lang & diep naar gelang die plaag in de kas zit, moetende men die wonde vervolgens toeschroeyen.’ En de troost die de Heer Rheurhoff my gaf (hy is zeer meedelydend van aart) was: ‘lieve Juffrouw, zulk een teer, aandoenlyk mensch als gy zyt, zal zeker ten eersten van zich zelf vallen, onder de operatie, en dan zult gy er niets van voelen, hoe vreeslyk dit alles u thans toeschynen moet.’ Dr. Scholten, die er by geroepen werd, als vriend, had maar eene zwaarigheid, & die was deeze: ‘Ik raadde het de Juffrouw niet aan; zy die eene koors krygt, zo als haar man zegt, als zy zig eens in den vinger snyd, zal zulk eene cure besterven: zy heeft geene constitutie tot zulk eene lelyke operatie: ‘ik beken’ zei hy, ‘'t leeven is zoet; maar zo 't myn zaak was, ik wagtte zo lang tot het absoluut nodig werd, de operatie is al te pynelyk.’ Dus op eene vreezelyke driesprong staande, & myn teerhartige man my het volstrek afradende, kryg ik een brief uit Amsteldam. De schryfster, gehoord hebbende, dat ik in zulke facheuse omstandigheid was, zend my een fles met goed, & geeft het op als een middel, waardoor reeds eene vrouw die de kanker in den mond had, zonder snyden genezen zoude zyn. Het bestaat uit Brandewyn & Veneetschen Theriack, & ik moet er, drie maal daags, zo veel van in den mond houden, als maar uit te staan is, & ook zo lang als mogelyk is. Wat zal ik doen, myn Heer! De Chirurgyns spotten er mede, & ik durf, uit my zelf, het niet waagen, wetende niet of | |
[pagina 95]
| |
zulk een hevig middel het kwaad niet moge ontzwagtelen. Zult gy my nu wel met uw advis gelieven te begunstigen? Ik heb het alles zo net beschreeven als ik eenigzinds konde. Is dit middel ook, naar uwe gedagten, dwaasheid? (NB. 't word my, buiten eenige eigen intresten, door een vrouw van middelen & fatsoen toegezonden; hou dit in 't oog, 't is van geene zo genoemde Doctores). En zo gy my niet raad het te gebruiken, is er dan voor my niets anders op dan snyden? & denkt gy, dat, vóór het pynelyk en merkelyk grooter word, zulks noodzakelyk zy? Uwe ervarenheid, uw oordeel, uw menschlievendheid ken, & eerbiedig ik; 't is des natuurlyk dat ik het uiterste vertrouwen in u stel, & zo gy te Rotterdam gewoond had, ik had al by u geweesd; nu schryf ik het u. Myn Broeder Jan, die UEd. deezen zal bezorgen, zal gaarn uw antwoord in zynen brief sluiten. Groet hartelyk van ons mejuffrouw uwe beminde.Ga naar voetnoot1 Leef lang tot roem uwer kunst; tot een zegen voor ongelukkigen, & dat wy uwen naam lange met eer' in onze beste schriften gemeld vinden. Myn zwager Dr. EngelmanGa naar voetnoot2 is een uwer grootste verwonderaars: & niemand agt u hooger dan
Uwe opregte vriendin & dienares
E. Wolff geb. Bekker.
Beemster, . |
|