Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekendXXVII. (Aan Mr. H. Noordkerk.)WelEdelGestrenge Heer!
Hoe vleyend is het voor my dat Gy uwe attentie blyft gunnen aan iemand die zo grootsch is op dat vereerend voorrecht! Hoe durf ik het zeggen - maar geloof my, do Loosjes & de Goudsche vrienden; (om van anderen te zwygen,) hebben de meeste schuld. Er is een stukje getiteld Lier-, Veld- en Mengelzangen onder de pers. Ik had er u mede gemeent te verrassen (zo als ik myn Vader vast doen zal,) dog ik kan nu wy tog van het Pourtrait spreeken, niet op my verkrygen dit langer te secreteeren. Het ingeslootene zal een byvoegsel zyn van dat stukje. Do Loosjes geeft thans voor dat ik hem niet meer nodig heb zo 't niet is om een D of dt, of t, | |
[pagina 76]
| |
te veranderen, & 't schynt dat myne vrienden 't eenparig van oordeel zyn; ik heb thans verscheiden Critici, de Burgem. de Moor is er een van, dat ik my zelf eer zal doen, & hun oordeel over myne (zo spreeken zy!) ongemeene gaaven regtvaerdigen! 't Geen al te vry was voor dit saisoen is er uit geligt & de Burgem. heeft my verzogt dien LierzangGa naar voetnoot1 met zynen naam plaats te geeven. De Vertaaling is ten verzoeke van de jonge dame Schippers, een mensch dat een uitmuntend charakter heeft, & zo verstandig, is opgevoed door haaren waardige ouders als ik niemant weet. Ik heb thans een ongemak aan myn regterhand: de Chirugyn zegt dat het in de zenuwen mankeert; dit valt my wat pynelyk, anders ben ik volmaakt gezond, & wagte den winter met vermaak af, om die op eene naarstige wyze door te brengen. Zo er iets is ter lectuur, ik bidde U denk eens om my. Leef, myn geëerde vriend, zo gelukkig als mogelyk is, & laat ik 't onuitspreekelyk genoegen hebben om te hooren dat Gy my blyft toestaan my te noemen met de grootste eerbied UwelEd.Gestr. ootmoedigste & tederst liefhebbende
Betje Wolff.
In de Beemster, 26 Aug. 1771.
Verzoeke adres voor 't inliggende. Ik zie voor thans van 't Pourtrait af. |
|