ik thans mag reekenen den Heer Pieter Volkmar (welke lange in emploi op de Kust geweest is & op de Prinçegragt woond) hebben my wel berigt, dat Gy nog leefde, dog hoe in vago is dit voor een hart, dat zulk een sinsere belang neemt in alles wat U betreft. Oordeel nu, myn digne Vriend, hoe aangenaam my uwen laatsten was! Bedanke duizentmaal voor dit bewys uwer attentie. 't Is te hoopen dat de koude haast zal wyken, & het zachter saisoen voortwerken, om UwelEd.Gestr. in kragten & gezondheid te doen toe neemen. Ik hoope ook nog voor 17 Juni (de dag onzer afreis naar Zeeland,) zo gelukkig te zullen zyn UwelEd.Gestr. in persoon al was het slegts voor een uur te zien, & van myne agting te verzekeren. Onze oude man verlangt sterk. Uit het volgende staaltje kunt Gy van zynen gezegenden toestand oordeelen: ‘ik ben, schryft hy, voorleden week met myn overrok aan, nog eens heen & weerom naar Middelburg geweest; heb de stad doorwandelt, & het is my zo wel bekomen, of ik dertig jaar oud was: ik kan rekenen, dat ik vier uuren aan een gegaan hebbe.’ Wat dunkt UwelEd.Gestr. van een zo krassen wandelaar, die al diep in de zeventig is? God geeve dat ik hem zo vinde!
Ik zal nooit zo sterk zyn, en vooral hinderd my de koude zo danig dat ik nooit eene bonte pelisse gemist hebbe, dan in deeze bittere koude, dog de baakens zyn zo danig verloopen dat ik er niet aan konde denken 80 a 90 ƒ uit te geeven. Ik hoop dat het ergste over is & en dat de warmte my die onnoodig zal maaken.
Myn geest is als bevrooren; ik heb niets gedaan, dan geleezen, geborduurt, & printen gekeken, gewigtiger zaken konde ik niet doen, ik ben zo aandoenelyk voor de koude geworden, dat een kerkgang my doodelyk verkoud heeft, & thans loopen de traanen langs myne wangen of ik schreide. Courage! het schoon weer staat voor handen, & van den zomer koom ik frisch, vet, vroolyk, & leevend als een vogeltje by U, om UEd. te toonen, dat de kragt des leevens alles kan herstellen.
De Goudsche Vrienden hebben my den winter gepoogt kort te maaken. De Burgemeester schryft onder anderen: ‘Betje lief zie tog of uw vindingryke Geest niets kan uitvinden om te plaatsen voor myne Eremitage of het zal nog op Raadwyk uitdraayen.’ Ik