Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekendXIII. (Aan Mr. H. Noordkerk.)WelEdel Gestrenge Heer.
Myne verpligting aan uwe goedheid is, door de toegezondene lecture (welke thans dankbaar terug gaat) wederom vergroot. Nieuwsgierig was ik vooral naar de vertaling van het Meesterstuk van Voltaire: maar 't komt my voor dat het Kunstgenootschap niet zeer gelukkig geweest is in de uitvoering. 't Is jammer dat niet eene NeufvilleGa naar voetnoot1 zich heeft verledigt om dat werk op zich te nemen. Zy, zo iemand, zoude het, het origineel waardig hebben ten toneele gevoerd. Ik pryze echter den goeden smaak des Kunstgenootschaps, & zy, die 't fransche stuk niet kennen, kunnen evenwel enig idé hebben van 't geheel, schoon er de frapantste schoonheden uit gebleven zyn. Het Précis du siècle de Louis XV, heb ik agter elkander geheel afgelezen. Er is tog iets uitlokkends in de schryfwyze van Voltaire; schoon ik niet soutineer dat hy een goed historicus is, indien trouwheid & oplettentheid twee vereischtens van dat character zyn. Vooral heb ik met smaak gelezen de historie van den Pretendent,Ga naar voetnoot2 & het | |
[pagina 43]
| |
aant.
Het werk des Professors bevalt my niet zeer & me dunkt dat hy geene defence voor de Hollandsche Methode moest geschreven hebben, dan door zyne Predicatien zo schoon uit te werken, dat men ze met dat vermaak las, waarmede verstandige lieden Tillotson & Scharp lezen: dog ieder heeft zynen smaak vry, & 't is goed dat elk dusdoende kan gedient worden naar zyne verkiezing. Ik kan niet afzyn UweEd.Gestr. te berigten, dat ik my vereert zie met een allerbeleefdsten & verstandigsten Brief van dus Nozeman, die my zynen SocratesGa naar voetnoot5 present doet. Zyn Ew. zegt daarin dat hy ‘met den aller uitersten smaak heeft gelezen de Voorrede voor Craig, & dat hy my feleciteert met het algemeen genoegen, welke de beste menschen betuigen over de uitvoering van 't werk, & de schoone belydenis mynes Geloofsch.’ ‘Complimenten te maken is myne zaak niet als ik schryf aan een Philosophe, die zo christelyk denkt als de verstandige Vertaalster van Craigs verhandeling, dog ik moet zeggen, dat ik U zo hoog schat, dat ik met vuurig verlangen den tyd te gemoed zie, waarin ik occasie zal hebben u dit in persoon te betuigen.’ Wat denkt UwelEdGestr. van zo een conquest? Myn Heer Loosjes bericht my dat do Nozeman by hem in agting is als een onzer beste Theologanten een man van studie & een keurig oordeel buiten tegenspraak de grootste man van de heele Remonstrantsche Kerk. My is berigt dat Juff. van MerkenGa naar voetnoot6 voor de Pers gereed heeft | |
[pagina 44]
| |
eenen brief van Daniël, zo ik meen aan Salome, over de Verwoesting van Jerusalem, & dat zy in dat stuk zich zelf zo verre overtreft, als zy my en andren in haaren David doet. Zo dit waar is, sta ik verstelt; want me dunkt haar zacht en vleyend penseel is niet zeer geschikt om moord & verschrikking te schilderen. De tyd ontdekt alles. Wat gaf ik niet wel om het reeds in myne Boekekas te hebben! Ik ben hezig om Abisag den moord van Adonia te doen schryven aan haare Vriendin Orpa, & omtrend 130 regels ontworpen. Dog Myn Heer de Moor heeft my verzocht eens eene Beemster kermisGa naar voetnoot1 voor hem te maken, & dus heb ik occasie om tweederley luimen van geest waar te nemen, als zy my overkomen. Myn oude kennis BrahéGa naar voetnoot2 zal niet kwalyk dienen te nemen, dat ik de taal van 't hof niet weet te spreken. Ik hoop met hulp van myn groote Leermeester Loosjes er een stukje van te maken dat eere doen zal aan de kunst, & zodra het instaat is onder uw oog te komen solliciteer ik op 't aller vriendelykst uwe Critique. Ben volmaakt gezond en zo lustig als een vogeltje, alle morgen heb ik het druk & 's avonds lees ik 't een of ander. Hoe vuurig wenscht myn hart Gods beste zegeningen voor U myn venerable Vriendl Dit zeker is U bewys zoo gy 't hart kent van uwe Betje. Ik verzoek dat gy my niet kwalyk neemt dat ik met myn jaarlyks present weer aan kom? 't is het eenige dat in myn vermogen is U te zenden & dat ik durf denken niet nadelig te zullen zyn voor U, 't is een Keesje, zeid myn Amie de maakster, als een room zo zoet & daarme uit. Gun my de flatante idees van te deelen in Uwe dierbaare | |
[pagina 45]
| |
vriendschap terwyl ik met de grootste achting en tederste affectie my noeme UwelEd.Gestr. ootmoedige Dnsse
Betje Wolff geb. Bekker. In de Beemster, 30 Oct. 1770. |
|