zoo zeer verpligt ben, & in wiens vriendschap, & welstand dus lange al myn geluk vergroot & bekroont wierd; dog neen! dit ook is kragteloos, ik zie wat ik verlieze, met uwe dierbare correspondence ook uwe goede affectie.
UwelEd.Gestr. zegt ‘ik wil my ook niet verdedigen tegens enige van uwe aanmerkingen.’ Goede, goede God, wat heb ik dan tog geschreven? verdediging & dat tegen iets van my. - En is er geen middel om my te herstellen in uwe vriendschap? want, ik zal, altoos, tot myne grootste eer, zoowel als zuiverst genoegen achten, UwelEd.Gestr. myn vriend te moogen noemen. Indien ik ergens in mag misdaan hebben, vergeef het my, & laat ik wederom moogen aan U denken als aan iemant, die my genegen is.
Durfde ik solliciteeren om het coffertje weêr te moogen henen zenden, dog ik durf niet; Schoon ik nu tot myne groote blydschap zie dat UwelEd.G. zich redelyk wel bevind. Rekent my niet te stout in U zoo ras te schryven; ik kan niets verzuimen dat in staat zoude zyn, UwelEd.G. myne allerbitterste droefheid over het gepasseerde te doen zien; opdat Gy zoud kunnen oordeelen hoe ik over U, & uwe weldaden denke.
My wezentlyke dienst te doen, zegt UwelEd.G. zal door U altoos beyvert worden, ik eisch er thans eene proef van, herstel my in Uwe gunste! dit is de eenige gunst, d'eenige dienst die ik U ootmoedige bidde, ik verge anders niets dan dat! en wordt my dit geweigert, dan moogt UwelEd.G. geloven dat er niets instaat zal zyn, my enig vermaak te geven, ik zal altoos met het innigste leedwezen gedenken aan den schat die ik, (schoon wezentlyk alleen door myn ongelyk) verloren hebbe.
Wat zegt de goedkeuring der kundigen over myn werk indien dien man, dien, in myne zwaare verdrukkingen, my troosten konde door zyne godvrucht & redenen, my niet wilt doen zien dat hy my eene misvattinge, een onbedagte, - dog uit een goeden grond spruitende, uitdrukking wilt, & zal vergeven? Ik weet niet, of ik ooit zoo verblyd heb kunnen wezen over uwe goedheid, voor my, dan nu bedroeft ben over het gemis.
Vergeef my dit schrift! ik bid u, wees niet misnoegt op my; neem myn ernstig verzoek aan: & laat ik, zoo lang God u hier