Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken
(1904)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrecht onbekendIV. (Aan Mr. H. Noordkerk.)WelEdel Gestrenge Heer!
Met alle respect, & alle moogelyke vergenoegen, ontving ik te Edam uwen zeer wellekomen op mynen verjaardag. Ik kan niet bevatten waar het hapert, dat UwelEd.Gestr. mynen, uit Zeeland, den 25 Juni geschreven, niet heeft ontvangen. Dien brief is verzonden op de post, nevens veele andren van myn broeders hand: Hy behelsde niets, dan eenig berigt onzer reize, & verblyf, maar het spijt my dat ik, door dit disastre, den schijn gehad hebbe van | |
[pagina 11]
| |
geheel onattent te zyn geweest, voor zulk een waardig vrind; & zoo ondankbaar voor zyne goedheid, betoont in my nog met een brief, te laten weeten hoe zyn WelEd.Gestr. zich bevond; dewyl ik niet durfde ondernemen eene personele visite te doen. Zaterdag 8 dagen waaren wy even thuis voor het onweder: UwelEd.Gestr. word zeer bedankt voor zyne attencie in deezen. Myn verblyf te Edam is met de sinode niet onaangenaam geweest. Den Heer Commissaris Politiq de PerponcherGa naar voetnoot1 heeft my d'eere aangedaan van my zyne opwachting te komen maaken, & betoonde my zoo veele politesses, & wisselde zoo veel discours met my, dat ik gefrapeert was van zyne beleeftheden. Zyn Edelmogende heeft my belooft, eene visite in myn celletje te geeven. Het schynt dat WalcherenGa naar voetnoot2 zyn E.M. ook zeer gouteerde. 't Was voor myn ouden Vader eene hartelyke blydschap te zien, dat my door zoo veele fatsoendelyke lieden, bezoek gedaan werdt. Ik voor my ben zoo wel overtuigt dat ik nog zeer weinig betekenen kan, dat het my alleen encourageert om het verder te brengen. Lecture van UwelEd.Gestr. durf ik niet meer wachten, ik zende des het coffertje welstaans halve met het eerste deel der Uitersche Bisschoppen,Ga naar voetnoot3 & het resteerende van Bibliothèque choisie. Zeer leet is het my, dat ik de onbeschaaftheid gehad hebbe van zoo maar improviest te komen; dog ik vreesde refus, & ik had eene onuitsprekelyke begeerte nog eens dien man te zien, aan wien ik meer verpligting erkenne schuldig te weezen dan aan de heele waereld. O hoe dikwyls is by ons de gelukkige herstelling gedronken van UwelEd.Gestr., hoe dikwyls heb ik in die 5 weeken niet gewenscht te weeten hoe myn lieve vrind zich bevond! hoe is 't moogelyk dat een Brief van dankzegginge & vriendelyk medelyden, niet bezorgt is, daar er zoo veele van minder belang in het reedelyk, onverlet over vliegen! | |
[pagina 12]
| |
Van al myn daagen heb ik zoo bedroeft niet geweest by 't scheiden, dan nu! wat schreide dien lieven ouden man, & hoe wilde hy my echter overtuigen dat wy niet schreyen moesten! wat heeft dien Vader my weer welgedaan. O myn lieve vriend, wat hart is tog zoo hard dat het niet smelt op de gedachten van welgedaan te zyn? De menigvuldige beleeftheden te Rotterdam ontvangen, (daar wy twee dagen gelogeert zyn geweest), de divertities op de sinode, hebben my wat gedesipeert, dog nu, nù voel ik weer wat het is geheel alleen te zyn. - Dus LoosjesGa naar voetnoot1 zegt dat ik maar weer myn geest bezig moet houden, dog welk een source sluit uwe indispositie niet voor my! Dat de goede Voorzienigheid U gunstig geleide door dit leeven! & dat gy nu en dan eens denkt aan my is alles wat ik durf wenschen! niemant is met meer hartelyke affectie & diepen eerbied omtrent u werkzaam dan
Uw Betje Wolff.
De dood van een myner Oomen, toen ik in Zeeland quam voorgevallen is oorzaak dat ik met zwart deezen sluite. P.S. Gaarne had ik u mondeling gezegt, dat onzen Heer DykgraaffGa naar voetnoot2 uit eige motif by my belet gezonden heeft vrydaags voor wy van huis gingen & my verzogt by onze thuiskomst familliaare conversatie. Hoe keeren alle waereldsche zaaken als men gedult heeft & met een denzelfden tred voortgaat op den koninglyken weg. Loosjes is, hoor ik, een myner groote loftrompetters maar men kan alles zoo niet over zig zelf op het papier zetten. Maandagavond zoo vertrekt den Heer Commissaire Politiq, met do. SerrurierGa naar voetnoot3, ze hebben hier den naadenmiddag gepasseert, myn | |
[pagina 13]
| |
geheele huis doorzien, zeer geadmireert & myne zoogenaamde zindelykheid, dog bovenal myn klein studeerkamertje, & al zoo kleine, dog goede verzameling van stille vrienden & het oog wierd terstond gevestigt op myn atlas. Ik durf u niet zeggen welke complimenten mynen smaak myne handigheid enz. al gemaakt wierden onder het zien van denzelve! Adieu mon cher ami! adieu, aime moi par générosité si non pour ma mérite, et excuse cette familliarité quant j'écrit à vous! Ces tout mon plaisir.
31 Juli 1769 au Beemster. |
|