II. (Aan Mr. H. Noordkerk.)
WelEdel Gestrenge Heer!
Myn verzoek is of UwelEd. de goedheid gelieft te hebben, op het volgende uw wys advis te geven:
Heeft een vrouw magt & regt om, zonder assistentie van haren man schulden in te vorderen door haar uit hare eige beurs geschoten aan iemant, die haar (onder schijn van vrindschap,) bedrogen heeft? Die schuld word niet ontkent & integendeel ik kan enen brief tonen waar in die persoon gezegt heeft, aan iemant die haar E. & haren aanstaanden, dog nu Echten man daar over onderhielden, dat zy, zodra zy getrouwt waren, my zouden voldoen. Dog om myn geld, by herhaling, schryvende, nevens om enige kleinigheden toen geleent, kryg ik eindelyk die kleinigheden, dog geen Letter antw. op het artikel van schuld. Quitanti zegt men echter niet te hebben zo min als ik een obligatie; dog gelyk ik zeg de schuld wordt niet ontkent. Alleen betaalt men my niet. Wees des zo Goed myn Heer om my met UwelEd. advis te dienen. Die persone is thans in een andere Provinci getrouwt. Hoe moet ik in dezen handelen? My hier aan ten Hoogsten gelegen leggende zo verzoek ik een zo ras antw. als UwelEd. zal mogelyk zyn.
Het geld UwelEd. hier voor debet gelieft UwelEd. te ontfangen