| |
| |
| |
Nareden.
Wy hopen, dat de goede Lezers wel zo veel belang in de Historie van Sara Burgerhart zullen genomen hebben, om nog het een en ander te willen weten van de meeste hupsche menschen, die zy in dit Werk hebben leren kennen. Veel byzonders kan ik u niet verhalen, of ik zoude in het romanesque vallen. - Weet dan:
Dat onze Vriendin Burgerhart, zedert, tien jaren, zeer gelukkig leeft met haren braven Man, en reeds Moeder is van vyf aartige Kinderen, die zy voorbeeldig opvoedt; hoewel zy, onder ons gezegt, zeer wel weten wil, dat zy, in duizend opzichten, den raad haars Mans, en de lessen van de twee achtingwaardige Weduwen, Buigzaam en Willis, zich ten nutte maakt. Voor zes jaren stondt de oude Heer Edeling alle zyne zaken aan zynen Zoon Hendrik af, en slyt het grootste gedeelte van den zomer op zyn Buitenplaats, in het gezelschap zyner
| |
| |
Dochter en van de Kinderen, die altoos haar Man en hunnen Vader met blydschap tegen wandelen, als men weet, dat hy buiten komen zal, 't welk doorgaans Vrydags middags na Beurstyd is. De Heer Blankaart woont in de stad, en blyft de liefde en lust van allen, die hem kennen. Mevrouw Edeling noemt hem nooit dan met aandoeningen, die de kinderlyke zeer naby komen. Hy gaat voort in weltedoen; en dewyl de Weduwe Willis en de Weduwe Spilgoed by elkander op een zeer fraai, eenvoudig Buitentje wonen, heeft hy een uitvlugt te meer: want hy gaat liefst om met verstandige vrouwen en jonge lieden. Deeze beide Dames leven zo gelukkig, dat de wonderlyke man eens zeide: ‘Het zal voor u beiden zo een grote trek niet zyn in den Hemel te komen, als voor andre menschen, zo gelukkig zyt gy hier reeds.’
De Eerwaardige Heer Smit heeft in zo verre het Dominees lot, als zyne Vrouw hem een talryk huisgezin geeft. Hy heeft al van zyn asperges gegeten, en een stukje lands gekogt, om er nog meer aan te leggen: zo dat Juffrouw Willis geen kwaad vooruitzicht hadt op haar aanstaanden mans
| |
| |
bevordering tot groter plaats Alle jaar bestelt de eerlyke man zes weken aan zyne Collega's; en die verdelen zy in het bezoeken der twee Dames Weduwen, en van den Heer en Mevrouw Edeling, die er op gezet zyn, dat alle de Kinderen mede komen, en dus de oude vriendschap ook onderhouden.
De Heer Helmers is voor een jaar gestorven, en heeft dus nog het genoegen gehad van te zien, dat hy zyne weldaden aan hun, die dezelve verdienden, uitdeelde. Zyne nagedagtenis is in zegen en eerbied by elk, die den wyzen man kenden.
De Heer Willis is nu negen jaar met zyn Letje getrouwt, en is een zo braaf tederlievent Man en Vader, als hy een Zoon, Broeder en Vriend was. Hy is eigenlyk des Heren Blankaart's byzonderste gunsteling. Zyne zaken gaan gezegent; en zyne Vrouw is zo wel te vreden, dat zy niet eens denkt: zyn er ook lieden, die aanzienlyker leven dan myn Man en ik? Zy is nu van haar vierde kind zwanger. Haar Broeder is nog ongetrouwt, en woont by den Heer Blankaart tot gezelschap, die hem ook gaarn getrouwt zag: ‘Ik zal, zeide de goede man onlangs; ik zal zo waar voor Cobus ook
| |
| |
nog een Vryster moeten gaan opschommelen, zo als ik voor Willem deed; want ik zou niet graag zien, dat hy ook maar een niets beduident oud Vryer wierdt.’
De Heer Cornelis Edeling is ook voor jaar en dag al Man en Vader, en heeft eene Vrouw, die volmaakt voor hem geschikt is; wyl zy wat beter de waarde van 't geld kent, en voor den dag van morgen zorgt. Zyne eerlykheid evenaart zyne kundigheid. Ik hoor, dat hy een groot Advocaat worden zal. Hy en zyne aangehuwde Zuster zyn de vreugd van 't huislyk leven; maar het is toch best, dat deeze vrienden in hunne eigen weerspraken, (gelyk de Heer Blankaart dat noemt) zulk een genoegzaam tegengestelt karakter vinden. Als de oude Heer Edeling zyne talryke Familie zo eens overziet, dan zegt hy wel eens half mompelent: ‘is 't evenwel niet een verbruit ding, dat beide deeze Vrouwtjes niet van myne Kerk zyn?’
Juffrouw Hofland heeft alle reden om vergenoegt te zyn over de wys, waar op haar Neef en Nicht Edeling haar behandelen. Zy komt er echter zeer zelden. Juffrouw Doorzigt vervolgt haren weg in vrede, bei- | |
| |
de met woorden en daden stichtende. De Heer Hendrik bezoekt haar dikwyls; en waar zy ook komt, wordt zy ontfangen, gelyk eene vrome verstandige Vrouw by brave menschen altoos ontfangen wordt.
Benjamin, Slimpslamp en Bregt zyn beneden de nieuwsgierigheid der lezers deezer Historie. De oude eerlyke Frits woont nog by zyne Mevrouw, en heeft 'er een alleraangenaamst leven. Pieternelletje Deegelyk is voor drie jaar aan 't Huis van den Heer Edeling gestorven, na dat zy er, volgens haar zeggen, een ‘hemel op aarde gehad hadt.’ Uit haar Testament bleek, dat de oude eerlyke meid den Heer Blankaart, Mevrouw Edeling, en den Heer Willis al haar nalatenschap gemaakt hadt, met verzoek, dat zy die kleinigheid niet zouden versmaden, en dat zy alles met God en met eeren zuinigjes hadt overgespaart. Zy besprak ook een vrolyken dag voor al de Booijen van den Heer Edeling; en dewyl de oude Frits haar eens ten huwlyk gevraagt hadt, maar zy geen trouwige natuur hadt, zo maakte zy hem een gouden ring, een zilveren tandstoker, en een douzyn witte zakdoeken gemerkt P.D. 12, tot een erkentenis.
| |
| |
Nu zouden wy nog wel een woordje van Juffrouw Hartog dienen te zeggen. Maar dewyl wy geen de minste correspondentie hebben met geleerde Vrouwen, die over de Zonnenstofjes en de genoegzame reden schryven, kan ik alleen zeggen, dat zy en hare Vriendin, de Freule van Kwastama, nog leven, en dat men haar beide zeer sterk verdenkt van een menigte Prullen tegen den Godsdienst, en het gezont menschen verstand te schryven; doch die zyn zo afgryzelyk geleert, dat zy weinig Lezers vinden, om dat er het vergif niet een weinig in gesuikert is.
De deugdzame Mevrouw Buigzaam bekent, (en zy kan 'er over oordelen,) dat Juffrouw Hartog zo gevaarlyk niet is, als zy, indien zy minder trotschheid hadt, zyn zoude, in een tyd, dat niets te geloven Philosophie, en zedenloosheid fraaije manieren genoemt wordt, van zulke lieden, die aan de Maatschappy te veel malen den toon geven.
Er blyft dan niemand meer over dan onze eerzame Lotje Rien du Tout. Dat er uit hare historie niet veel byzonders valt optetekenen, dat kan de goede Lezer wel den- | |
| |
ken! Gelieft hy het volgende te lezen, 't is ons wel, en zo niet, hy kan het overslaan. Juffrouw Lotje woont by haar Oom en Tante, en schynt, schoon zy zéér op zo eens te veranderen gestelt blyft, wel te vreden. Mevrouw Edeling verzoekt haar dikwyls; en Lotje leert nu aan de twee kleinste meisjes dier Dame, het geen die haar met zo veel geduld onderwees, namenlyk - Kinder-onderkousjes breijen. Juffrouw Lotje is niet weinig in haren schik, als zy overtuigent ziet, dat zy evenwel beter de klink kan maken dan Jaantje en Mietje. Hoe het zy, elk, die een goed eenvoudig hart weet te waarderen boven de bekwaamheden des vernufts, zal ons toestaan, dat Lotje veel meer nut in de waereld doet, als zy kinder-onderkousjes breidt, dan Juffrouw Hartog, als die Dissertatien over de Zonnenstofjes schryft.
Einde.
|
|