vent. Nu verwydert zy deeze treurige vooruitzichten uit mynen geest door ernstige, dan door vrolyke gesprekken, terwyl zy zelf een dryvende traan weg wenkt. Zou zy ook angstige gedagten hebben, en verbergt hare liefde die voor my? Eergister kwam ik onverwagt in huis, en verraschte haar op hare Kraamkamer: ik zag, dat zy geschreit hadt.
Ik. Gy hebt geschreit, myne Liefde; och! dat moet niet zyn! (Zy zat ter zyden van haar Toilet, en ik knielde by haar neder.)
Zy. Ook niet van vreugde?
Ik. Hebt gy van vreugde geschreit!
Zy. Denkt gy, dat dit nooit gebeurde?
Ik. Beste schat, gy moet niet wenen; gy breekt myn hart!
Zy. Maak my dan minder gelukkig, of ik kan u niet gehoorzamen.
Ik. Zeg, myne Liefde, ziet gy met bekommering op de aanstaande gebeurtenis?
Zy. Indien dit zo ware, dan zoude ik niets erger zyn dan eene zwakke vrouw; en gy zoudt immers wel geduld met my hebben willen? (Ik kon niet spreken; ik drukte haar hand aan myn hart, het sloeg heftig; zy vervolgde:) ja, ik weet het wel, ô myn eigen hart! gy lydt! Och! kon ik u gerust stellen! (en haar beminlyk gelaat, terwyl zy hare armen om myn hals sloeg, zeeg tegen myn voorhoofd. Ik snikte, zy