ik echter reden geven, gy zyt myn Vriend; en ik twyffel niet, of gy keurt dit Huwlyk al zo zeer af als ik, of ik ken Abraham Blankaart niet.
Ik ben rechtzinnig oud Luters. Zo is myn hele geslagt. Myn Stamvader is met den Zaligen Luter nog bevrient geweest; en ik heb nog den Intkoker, die hy, by zekere gelegenheid, [in zyne Dichtreden te vinden,] den Duivel naar den kop smeet, toen die het al te grof maakte. Alle onze Kantoorbedienden, alle onze Booijen zyn Luters; en ik zal nooit dulden, dat deeze Keten van Lutersche Wezens in de war raakt door eene Schoondochter. En wat maakt dat verwenschte buiten de Kerk trouwen een slegt huishouden! Gy weet dat zo goed als ik; zy lezen waaragtig niet eens denzelfden Bybel! Vrouw leest in Bunjan, en Man in Arends Paradyshofje. Genoeg. Nu weet gy myn mening. Ik wil niet met u over het Geloof twisten, maar ik hou 't myne; en ik zeg altyd: ‘ik geef myn geloof aan myne Jongens, als zy in de Waereld komen, en myn geld, als ik uit de Waereld ga.’ Ik heb niets tegen het Meisje, dat wat zeggen wil, en ik heb met haar Grootvader, Pieter Burgerhart, veel Negotie gedaan. 't Was de braafste man van de Beurs; haar Vader was ook zo. Hy is maar te vroeg weg. Zy zal in haar Kerk ook wel