en zy heeft zulke kostelyke Ouwers gehad!’ Toen schreide zy dat zy snikte; en ik was met het goedhartig mensch zo bewogen, dat my de tranen over de oogen liepen. ‘Myn Heer moet dan weten, dat ik daar zo even by Juffrouw Hofland geweest ben; ik weet het niet, maar 't was of ik er naar toe gejaagt wierd, want ik ben er geen zes maal geweest. De meid kwam voor, en Bregtje, zei ik, kan ik myne jonge Juffrouw niet eens spreken? Jou jonge Juffrouw woont hier niet meer; Zy is weggelopen, en is nou in een goddeloos huis, daar zy alle ondeugentheid doet, en als een openbare Ligtekooi met allerlei Ploerten, en Komedianten zich ophoudt; daar moet jy haar zoeken. Myn Heer, het was of de stenen tegen myn hoofd sprongen! ik moest my aan de deur vasthouwen, zodanig was ik ontstelt. En, zei Bregt, jy komt er fraai mee uit; dat is nou dat braaf meisje, dat verstandig Juffrouwtje, daar je zo hoog meê liep. 't Is een lief peuzeltje! Nou jy kunt haar niet spreken, en myne Juffrouw heeft belet. Toen deedt zy de deur open, en ik ging als een radeloos mensch naar uw Moeder; die ik ook niet t'huis vond; gelukkig, myn Heer, dat ik u ontmoette, want ik ben dispraat zo het waar is, dat Bregt zeide.’
Wees jy maar gerust, Pieternelletje, zei ik;