Een en dertigste brief.
De Heer Jacob Brunier aan Mejuffrouw Sara Burgerhart.
Charmante dame!
De ongeneerde wys, waar op gy my altoos behandelt, geeft my de hardiesse om u eenige regels te schryven; wyl ik u en myne Zuster gaarn deezen nademiddag tot eene wandeling zoude disponeeren. Het zal laat zyn eer ik kan komen, en daaröm vraag ik het per missive; op dat gy u zoudt kunnen gereed maken. Om u maar alles te zeggen, ik heb my verslapen, en myn vriend Edeling kwam met myn Coëffeur te gelyk in. Binnen 't uur was ik gekapt; en nu zit ik, in myn Soubise, deezen te schryven. Dan moet ik nog een paar nieuwe zyden koussen aantrekken, daar loopt ook een half uur mêe door, want ik mag niet zien dat er de minste kreuk in zit. Dan moet ik my nog kleden, comme il faut, om onder het keurig oog van u, ma chere, te verschynen. Dan moet ik voor myne Dames Favorites nog eenige Tonco-Boontjes sorteeren; voor u heb ik vier keurlyke uitgezogt, al snuift gy niet.