Agtste brief.
Mejuffrouw Sara Burgerhart aan Mejuffrouw Aletta de Brunier.
Chere Letje!
Verbeeld u eens een meisje van myne jaren en begrippen, dat zucht onder de magt eener vuilaartige kwezel; dat nergens uitkomst ziet, en dan eenen brief ontfangt, zo als ik, ma chere, van u ontfing: Dan zult gy bevatten, hoe ik opgenomen ben van blydschap, en dat ik u weinig minder dan myn Beschermgeest noem. Zo de Weduwe my gelieft in te nemen, dan kom ik ten eersten; hoe? weet ik nog niet; maar dat zal zich wel redden: antwoord my dan, of de Juffrouw my gelieft te logeeren.
Maar, myne lieve Letje, wie hadt ooit gedagt, toen wy te saam by Mademoiselle du Pin school gingen, dat gy my nog sulk een groten dienst zoudt moeten doen. Wat hebben wy daar pretjes gehadt? Ja, die lieve Mademoiselle du Pin is ook al dood, en weg. Dikwils heb ik gewenscht, dat ik ook maar dood was: maar 't is of de Dood ons beter kent dan wy ons zelf. Als wy hem roepen, doet hy zelf