| |
| |
| |
Huislyk geschil.
Wys: Daar ryst de Zon met majesteit.
'k Versta het zo, en daar meê uit.
Zo doen gelyk ik wil: verbruid!
Is hy 't, ik ben niet mal.
Een meisje, zonder geld; en hy...
Heeft gelds genoeg voor twee.
Hoe gons je weêr zo tegens my?
| |
| |
Wat ben je toch een mislyk man!
Nu hoor naar 't geen ik zeg.
Wel zeer je dienaar, zwyg 'er van,
Denk niet, dat ik om onzen snaak
Hoe ik het maak of niet en maak,
De eer blyft toch aan myn' Vrouw.
Wel Liefste, hoe ben je zo verkeert?
Ja wel, ik heb een kruis...
Praat maar dat jou je Vrouw regeert.
Ik schrik er van als jy begint.
'k Heb nooit zo'n man beleeft!
Nou, wil je dan niet hooren, kind?
Patientie dan; ik geef 't!
| |
| |
Maar denk vry dat je kwalyk doet;
En Coo heeft groot gelyk:
Jy keurde in 't eerst het huwlyk goed...
Wel ja, toen was zy ryk...
Wel, is haar Vader dan een schurk?
Hoor Wyf, je plaagt my als een Turk.
Daar zit ik nu reeds pal!
Haar Vader is een eerlyk man,
Maar zyn Kantoor staat wrak;
Ja erger dan ik zeggen kan,
Wie weet of 't niet reeds brak?
De Kapers nemen alles weg,
Zyn goed is meest op Zee:
Ik had wel weinig overleg,
| |
| |
'k Heb dit met overleg beschouwt,
Gelyk 't een Koopman past:
Als Coos met Mietje was getrouwt,
Dan raakte ik er aan vast.
Nu is het alles buiten my;
Doch 'k sta hem met géén penning by;
'k Heb al myn geld besteed.
Wy hebben nu reeds zestien jaar
Zie Vrouw, dat weet ik allegaer,
Maar wat zegt dit daar aan?
En of je nu nog langer lelt,
De Jongen moet een Vrouw met geld,
| |
| |
Heb jy de zaak nu niet gevat?
Nu heb je 't heel verhaal!
Gy zwygt? wel hoe begryp ik dat?
Dat is voor de eerste maal.
Ja 'k zwyg, 't is zo; doch van verdriet,
Hoe! denkt gy dus? dat wist ik niet.
Bejegent gy aldus een vriend,]
Die alle onze achting nog verdient!
In lang heeft niets my zo gesmart.
Ik ken myn man niet meer.
Waar is dat waarlyk goede hart
| |
| |
Hoe stelt gy my aldus te leur!
Kom, geef my het vermaak...
Daar heb je weer dat oud gezeur,
Geef maar! 'k heb geld genoeg; niet zo?
Maar 'k zal wel wyzer zyn.
Stapte ik dus van het myn.
Die groote sentimenten, Vrouw,
En denkt jou zoon nog aan den trouw
Dan zal 't hem slegt vergaan.
Ten zy, dat hy een meisje vondt
Geef ik hem het fiat terstond,
Zie daar dit zegt je man.
| |
| |
Hy zegt het, Ja; maar meent het niet.
Word hy, zo hy zyn dooling ziet,
Al wat gy doet, 'k begryp dat klaar,
Doet gy, om dat ge uw kind
Gelukkig maken wilt, niet waar?
'k Weet dat gy hem bemint!
Al zyt gy nu zo schriklyk boos,
Gy weet toch wel, dat onzen Coos
Hy 's naarstig by u op 't kantoor;
Hy 's schiklyk van gedrag...
Ik bid u, geef my toch gehoor,
| |
| |
Denkt gy, dat geld een Jongeling
Van Coosjes hart en aart,
Gelukkig maakt in zynen kring,
o Neen, myn vriend, gelooft dat niet,
Gy zaagt misschien, tot uw verdriet,
'k Spreek niets van vriendschap, eer, of pligt.
Dan gy nu schynt: 'k wend myn gezicht
'k Bepaal u slegts op zyn geluk,
Wel Wyf, je brengt my van myn stuk;
Gy hebt gelyk; ik voel 't.
|
|